1041
22 MEI 1980
een werkbare structuur. Het is nog de vraag of er
moet worden overlegd met een bewoner van elke bin
nenstadsstraat met alle bewoners van de binnen
stad, met één bewoner per wijk, of met één bewoner
van de binnenstad. Ik geloof dat je daar in eer
lijkheid naar moet kijken en misschien bestaat de
mogelijkheid om met de belanghebbenden aan tafel
te komen tot suggestie voor een adviesorgaan. Ik
wil mij namens het college liever niet binden aan
een strak-structureel gebeuren; anderzijds voel
ik ook niet voor vrijblijvend gepraat. Mijn voor
keur gaat uit naar een tussenvorm, waarbij we op
een heel zinnige manier komen tot een representa
tieve invulling van allen in Breda die, hetzij als
subject, hetzij als object, belang bij het Breda
se parkeergebeuren hebben.
Tot zo ver mijn opmerkingen over drie belang
rijke items: "wie komt aan de bak, de gemeente of
de particulier?", "wat is het tarief?" en "hoe
overleggen we met elkaar?". De overige vragen zal
ik beantwoorden in de volgorde waarin ze door de
diverse sprekers zijn gesteld. Ik hoop dat mevrouw
Den Ouden het mij niet euvel duidt dat ik niet zo
erg onder de indruk ben van die middenstander die
gisteren een bon heeft gekregen: ik geloof dat ook
middenstanders bonnen mogen krijgen. Dit brengt
mij overigens wèl op de controle op het parkeerge
beuren en de rol van de politie daarin. Terecht
is opgemerkt dat het gehele parkeersysteem staat
of valt met de controle die wordt uitgeoefend. Het
wordt als erg merkwaardig en vervelend ervaren dat
in 1980 alle druk op het zich houden aan parkeer-
voorschriften en parkeerregels uitsluitend aan de
kant van de overheid komt te liggen. Misschien
wordt het langzamerhand tijd om te constateren dat
men in het geheel geen druk meer kan uitoefenen op
het publiek, opdat dit zich een beetje aan de ver
keersregels houdt en handelt in overeenstemming
met de wetgeving op dat gebied. Ik geloof en
misschien is dat een tragische constatering dat
elk appèl op een stukje verantwoordelijkheidsgevoel