1045
22 MEI 1980
De heer VEELENTURF 60,
Wethouder VAN DUN: Natuurlijk, als hij zich
aanmeldt als bewoner en die creativiteit kan,
denk ik, de gemiddelde Bredanaar zelf "ophoesten".
Ik geloof dat ik niet hoef te treden in de
discussie over de situering van parkeergarages,
die min of meer op gang is gebracht door de heer
Van de Steenoven en die door de heer Garritsen en
anderen is voortgezet. De heer Garritsen veronder
stelt dat de wethouder wel zal zeggen dat de loka
lisering van parkeergarages vastligt. Hij noemt
dit triest en tragisch en spreekt in dit verband
van een slecht beleid. Deze opmerkingen komen voor
zijn rekening, maar ik vind dat het toch nog nooit
weg is beslissingen die door de raad zijn genomen,
als richtsnoer voor verder handelen te hanteren.
Wij hebben op allerlei fronten een indringende dis
cussie gevoerd over de situering van de parkeerga
rages en over de volgorde waarin zij aan de beurt
zouden komen. De voornemens op dat punt, waaraan
een filosofie ten grondslag ligt, zijn door de
raad vastgelegd en het lijkt mij niet juist op elk
ogenblik dat we met deze uitgangspunten in de
knoop komen, op basis van incidenten dit parkeer
beleid bij te stellen. De plaats en de volgorde
van de parkeergarages zijn door de raad bepaald.
Op de parkeerbeugels hoef ik niet terug te
komen. De heer Van de Steenoven heeft van het
ambtelijk apparaat en mij vernomen dat er bezwaren
aan verbonden zijn. Er zijn uiteraard ook voorde
len en wij zullen een en ander uitgebreid onder
zoeken, waarbij het onderzoek zich zal toespitsen
op ervaringen die men in andere steden met de par
keerbeugels heeft.
De heer VAN DE STEENOVEN: Betekent dit niet
dat er ook in Breda met parkeerbeugels zal worden
geƫxperimenteerd?
Wethouder VAN DUN: Ik zeg niet toe dat we