1109
22 MEI 1980
tamelijk informele basis bij elkaar zitten. Dat
neemt niet weg dat ik blij ben met de bereidheid
van deze overlegpartners tot coördinatie met be
trekking tot acquisitie. We zijn er zelfs in ge
slaagd gezamenlijk voor het BODEM-gebied één wer
vingsbrochure samen te stellen, die onder de aan
dacht wordt gebracht van alle belangstellenden die
een bedrijfsvestiging in welke sfeer dan ook
in dit gebied overwegen. Ik spreek hier duide
lijk niet alleen over Breda, maar over de BODEM-
regio.
Vervolgens iets over het rijksbeleid, dat
door alle drie de sprekers ten tonele is gevoerd.
In de nota en in het raadsvoorstel wordt de nodige
kritiek op het rijksbeleid uitgeoefend. Grond voor
die kritiek is niet dit aan het adres van de
heer Dreef dat de minister heeft geweigerd een
premie toe te kennen, maar dat de minister heeft
geweigerd in te gaan op ons verzoek om het instru
mentarium dat Breda als groeistad heeft ook buiten
onze gemeente van toepassing te verklaren. Daar
over is het laatste woord nog niet gezegd; ik heb
dat ook bij een andere gelegenheid betoogd. Wij
zijn hierover tezamen met de BODEM-partners in
overleg getreden met het college van gedeputeerde
staten en de betrokken portefeuillehouder heeft
ons toegezegd dat dit onderwerp direct na het ge
reed komen van het structuurschema bedrijventer
reinen op de rol staat voor een gezamenlijke aan
pak waarbij zal worden nagegaan op welke punten de
minister het instrumentarium van de groeistad
Breda wèl voor daarbuiten gelegen gebieden van
toepassing wil verklaren. Het gaat daarbij met
name om de R.O.T.-premie.
De heer Dreef heeft gesproken over extra im
pulsen voor de industriële sector, naar aanleiding
waarvan ik het volgende wil zeggen. Ik ben het wel
met de heer Dreef eens, maar de andere sector mag
natuurlijk geen schade lijden. Het is volstrekt
ondenkbaar dat een lokale overheid dwars zou kun
nen ingaan tegen een ontwikkeling die zich niet