117 24 JANUARI 1980 in de commissie economische zaken thuishoren; in derdaad zouden ze daar naar toe kunnen, maar dat is weer een wat ander onderdeel. Wethouder Sand- berg heeft medegedeeld dat hij niet namens de raad maar namens het stadsgewest in de B.O.C. zit. Welnu, op basis van de kennis die mij ter beschik king staat, kan ik dit alles moeilijk begrijpen. Een suggestie mijnerzijds is dat vanuit het stads gewest misschien eens een cursus op touw kan wor den gezet, opdat dergelijke structuren eens met de raadsleden kunnen worden doorgenomen, want ik moet eerlijk zeggen dat ik het niet meer begrijp. Mevrouw SAELMAN-BOELENIk hoorde de heer Welschen in eerste termijn zeggen dat het niet no dig was nog op mijn vraag te antwoorden. Doordat ik dat moet ik toegeven even in gesprek was geweest, wist ik niet of hij de vraag al in de loop van zijn beantwoording had behandeld, maar ik hoorde naderhand dat dat niet was gebeurd. Ik zou derhalve de wethouder willen vragen waarom hij niet op mijn vraag wil antwoorden en of hij het misschien alsnog wil doen. Mijn vraag luidde welke verwachting de wethouder heeft ten aanzien van de mate waarin de begroting in de door het college gewenste richting zal worden bijgesteld. De heer TAKSDe wethouder heeft naar aanleid- ding van mijn opmerkingen over de 2,35%-norm een interessante financiële beschouwing gehouden die als zodanig in het preadvies helaas ontbreekt. Het lijkt mij goed dat deze argumentatie, die aanmer kelijk overtuigbaar klinkt dan het beroep op het programakkoord, alsnog ter kennis wordt gebracht van het dagelijks bestuur van het stadsgewest. De boodschap kan, lijkt mij, eenvoudig worden meege geven aan de heer De Raaff, die ook op de hoogte is van de opvattingen die bij andere gemeenten leven over de financiële draagkracht van Breda. Deze gemeenten menen dat de gemeentelijke bijdra ge zou moeten worden gekoppeld aan de hoogte van de gemeentefondsuitkering, die voor een gemeente

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 117