1182
19 JUNI 1980
budgettaire capaciteit en de voorlopige
budgetverdeling voor de jaren 1981-1984.
Hoe beoordeelt het C.D.A. deze gehele materie
en wat zijn onze uitgangspunten en motiveringen op
grond waarvan wij eventueel met deze voorstellen
kunnen instemmen? Voor alle duidelijkheid wil ik
in eerste termijn ook ingaan op de zienswijze van
het C.D.A. ten aanzien van de standpunten en me
ningen, verwoord door de P.v.d.A., de V.V.D. en
D'66 in de commissie financiën. Onderdeel van onze
standpuntvorming maakt zeker uit: de stroom van
het geschreven woord over deze materie. Ik denk
dan met name aan de brief van het college, geda
teerd 14 maart 1980, de mededeling inzake ontwik
kelingen en financiële positie voor 1980 en vol
gende jaren, de brief van de V.N.G.gedateerd
29 februari 1980, over gemeentelijke financiën en
bijstellingen van het sociaal-economisch beleid,
de notitie van de P.v.d.A.-Breda "Bezuinigen, maar
niet met de botte bijl", de brief van het college
gedateerd 11 juni 1980 en gericht aan de gesubsi
dieerden, over bezinning op bestaand beleid en de
brief van het college, gericht aan de eigen hoof
den van dienst en bedrijven, met hetzelfde onder
werp. Als sluitstuk neem ik het programma op hoofd
lijnen voor het college, geldend voor de periode
1978-1982. Op al deze stukken kom ik bij de behan
deling van de voorstellen nog nader terug.
Uitgangspunten. Voordat ik toekom aan de
puntsgewijze behandeling, wil ik graag enige alge
mene uitgangspunten en algemene opmerkingen maken.
Uitgangspunt voor het C.D.A. is het program op
hoofdpunten voor het college, met name wat in de
financiële paragraaf van dit program is vastge
legd:
1. het werken met gelijktijdig behandelde
jaar- en meerjarenbegrotingen;
2. het voldoen aan de eis van een sluitende
begroting;
3. het behoud van de werkgelegenheid;
4. ontplooiingskansen voor elke burger en het