18 AUGUSTUS 1980 1479 mij toch wel vragen als het gaat om cijfers in relatie tot stichtingen, temeer wanneer er aan de betreffende stichting een bepaald luchtje ziet. Bovendien stellen de woningbouwverenigingen dat zij hetzelfde kunnen realiseren, wat zij mijns in ziens ook hebben bewezen. Ik blijf mij daarom af vragen waarom zij worden gepasseerd en waarom er zelfs vrij grove brieven in hun richting zijn uit gegaan. In de brief van het college van 3 januari 1980 aan het Permenent Kontact Orgaan wordt in nogal scherpe bewoordingen afkeuring geuit met betrekking tot het feit dat de woningbouwvereni gingen duidelijk kenbaar maken dat zij daar willen bouwen. Er is gesteld dat corresponderen over deze aangelegenheid nutteloos is en dat men zijn tijd zinvoller had kunnen besteden. Ik vind het echter positief dat woningbouwverenigingen die tot taak hebben de volkshuisvesting in Breda te behartigen meedenken en zich soms zelfs kritisch opstellen. We leven in een democratisch land en zij hebben derhalve het recht om kenbaar te maken dat zij hetzelfde zouden kunnen, wat zij ook hebben bewe zen. Ik vind de brief die het college heeft ge schreven dan ook zonder meer ongepast. Wethouder VAN DUN: Ik verzoek u wél de hele correspondentie te raadplegen en niet uit slechts één brief te citeren. Als u andere brieven en de notulen van het P.K.O.-overleg erbij betrekt, wat u nu gemakshalve niet hebt gedaan, komt die brief vermoedelijk in een ander perspectief te staan. De heer VAN DE STEENOVENIn de brief die ik aanhaalde wordt afkeuring betuigd over het feit dat men meedenkt en zich kritisch opstelt. Ik vind dat per definitie onjuist. Wethouder VAN DUN: Ik reageerde met name op uw opmerking dat die brief ongepast is. U mag wat mij betreft allerlei opmerkingen over de inhoud van de brief maken, maar als u concludeert dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 1479