1527 11 SEPTEMBER 1980 voorzieningen treffen die nodig zijn, maar dit dan wel binnen het kader waarvoor de gemeente zich ziet gesteld. Ik wil thans nog enkele opmerkingen maken over de verdeeldheid binnen het college. Drie le den van het college onderschrijven het voorstel zoals u dat heeft bereikt en vier wethouders zijn het met dat voorstel niet eens. Twee wethouders zijn van oordeel dat niet in cassatie moet worden gegaan en twee andere wethouders zijn de tegenge stelde mening toegedaan. Graag wil ik hun verkla ringen aan u voorlezen, te beginnen met de verkla ringen van de wethouders Paulussen en Welschen. Mevrouw Paulussen en de heer Welschen zijn van me ning dat de gemeente in cassatie dient te gaan om dat a. de voor de gemeente noodzakelijke belangenaf weging een zekere beleidsruimte nodig maakt. Deze beleidsvrijheid moet uiteraard toetsbaar zijn door de rechter, maar slechts marginaal. Naar hun mening heeft de rechter niet margi naal getoetst maar vergaande beleidsuitspra ken gedaan. b. het leveren van nutsvoorzieningen op het ge bied ligt van de huishouding der gemeente in de zin van artikel 168 der Gemeentewet. De gemeente moet hierbij een afweging maken tus sen algemeen belang en bijzonder belang; de gemeente kan hierbij in redelijkheid het al gemeen belang laten prevaleren. Zij zijn van mening dat de gemeente dit tot op heden heeft gedaan en dit beleid dient voort te zetten. c. de uitspraak in hoger beroep de democratische en parlementaire gang van zaken in de raad doorkruist. Politiek-bestuurlijk gezien is dit niet wenselijk. Tot zover de verklaring van mevrouw Paulussen en de heer Welschen. De verklaring van de wethouders Sandberg en Van Banning luidt als volgt: De beide wethouders zijn van mening dat niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 1527