11 SEPTEMBER 1980
1538
heeft vastgesteld en waaraan zij zich goed meende
te houden, dient in de beschouwing te worden be
trokken, opdat wordt vastgesteld of de toepassing
van de verordening juist is. Anderen in de fractie
laten daarbij nog het volgende meewegen: als het
dan zo is dat de verordening geen rol speelt en
dat hier een algemeen probleem van het eigendoms
recht in het geding is, dan hebben we te maken met
een onderwerp dat niet alleen Breda aangaat maar
dat van landelijke betekenis is. Er zou dan vol
gens deze fractieleden in het gebied van het ge
rechtshof Den Bosch, en met name in Breda, waar
voor de uitspraak is gevallen, ten opzichte van
anderen in het land een vorm van rechtsongelijk
heid kunnen bestaan. Dit is echter niet het hoofd
argument van de redenering geweest.
Er zijn er ook in de fractie zij vormen
een minderheid die geen behoefte aan het advies
van de cassatie-advocaat hebben. Naar hun mening
heeft de rechter een volstrekt heldere uitspraak
gedaan en het argument dat buiten de verordening
om is gehanteerd, past volkomen in hun gedachten-
gang. Zij onderschrijven de redenering dat het
eigendomsrecht zich in dit geval ook tot de lei
dingen uitstrekt en dat het eigendomsrecht door
een bepaalde handelwijze al genoeg is geschoffeerd.
Deze fractieleden vinden dat men juridisch ver ge
noeg is gegaan en zij wijzen erop dat de eigen
stadsadvocaat de gemeente in het geval van cassa
tie weinig kans geeft. Zij voelen zich niet gemo
tiveerd de procedure nog verder voort te zetten.
De meerderheid van mijn fractie ik verhaal
het wil echter nu eindelijk wel eens weten of
de wijze waarop Breda evenals vele gemeenten in
het land zijn eigen verordening hanteert juist
is. In verband hiermee wil die meerderheid, waar
toe ook ik behoor, deze zaak doorzetten, tenzij de
cassatie-advocaat zulks zeer duidelijk ontraadt.
Met andere woorden: de meerderheid van mijn frac
tie kan zich vinden in het voorstel dat ter tafel
ligt