1598
15 SEPTEMBER 1980
gebied van jeugd en jongeren veel veranderd en ik
denk dat een adviesraad, wanneer zich een derge
lijke maatschappelijke ontwikkeling voordoet, zich
moet aanpassen. Dat is ook gebeurd en ik geloof
dat de nieuwe adviesraad erg goed weet op wat
voor terrein van hem adviezen worden verwacht.
Dat er met name op dit terrein een advies
raad is die kan oordelen over enerzijds het colle-
gebeleid en anderzijds het beleid van de grote
instellingen, juich ik alleen maar toe. Vaak is
het zo dat de vrijwilligers die in dergelijke ra
den zitting hebben maar met moeite voldoende voor
bereidingstijd kunnen vinden om de ingewikkelde
problematiek te bekijken. Ik geloof dat je je dan
moet afvragen of je niet tot een sterkere onder
steuning van zo'n raad moet komen in plaats van
dat je hem direct opheft. Nogmaals: ik geloof dat
adviezen van mensen die rechtstreeks met deze pro
blematiek te maken hebben en die over het gehele
jeugd- en jongerengebeuren in Breda willen advi
seren, op dit ogenblik erg waardevol zijn.
De plaats van de J.A.R. in het jeugd- en jon
gerenbeleid zal naar ik verwacht over een jaar
duidelijk zijn. Op dat ogenblik zal er een eind
zijn gekomen aan de inspraakronde over de jeugd-
en jongerennotadie binnenkort heel globaal
in feite nog slechts in de vorm van een "kapstok
nota" zal verschijnen. Tijdens de inspraakronde
zullen we proberen samen met Bredase jeugd- en
jongerengroeperingen en met de instellingen de
hoofdstukken in te vullen. Een J.A.R. is daarbij,
althans in onze optiek, onmisbaar. Ook wanneer we
straks over de nieuwe democratische welzijnsplan
ning praten, wanneer we praten over het specifieke
welzijn of over het "verruimde welzijn", is in on
ze optiek nog steeds een advisering over de spe
cifieke problemen van categorieën van jeugd en
jongeren heel hard nodig. In die zin denk ik dat
we met de J.A.R. een "blijver" te pakken hebben
en dat het alleen de vraag is hoe we deze zó kun
nen bemannen en ondersteunen, dat hij inderdaad