1614
15 SEPTEMBER 1980
eisen voor een plezierige woonomgeving, waarbij
hij de vraag heeft gesteld wie bepaalt wat plezie
rig is. Het antwoord heb ik in feite zojuist al
gegeven. De stelling dat de recreatie zich vooral
in de woning en in de woonomgeving afspeelt, be
hoeft voor de heer Veelenturf nadere onderbouwing.
Welnu, als je bij onderzoeken mensen vraagt waar
zij de tijd besteden die zij als zelf in te vullen
tijd ervaren, blijkt dat voor verreweg het belang
rijkste deel in de woning en in de woonomgeving te
gebeuren. Daaruit komt voort -- er zijn andere ar
gumenten die ons tot dezelfde conclusie leiden
dat wij met het voeren van een recreatiebeleid
daar willen beginnen, omdat daar de meeste tijd
wordt gesleten. Als ik dan bovendien nog bedenk
dat bepaalde groepen erg moeilijk uit de woonomge
ving komen, dan vind ik het zeker de moeite waard,
na te gaan of daar niet iets extra's moet gebeuren
Ik zeg niet dat de mensen per se een woonerf of
iets anders moeten hebben. Ze kunnen zelf wel be
palen wat er nodig is, maar je moet wèl op de wo
ning en op de woonomgeving gaan letten. Wanneer je
onder recreatie alleen openluchtrecreatie verstaat
-iets wat men zo nu en dan eens in een weekeinde
doet bestrijk je maar een heel beperkt gedeel
te van de tijd die er in feite onder moet vallen.
Aan het eind van zijn betoog heeft de heer
Veelenturf gevraagd om een ontmoeting van de com
missie voor recreatie van enerzijds het stadsge
west en anderzijds Breda. Ik verzoek hem te besef
fen dat hij zojuist om behandeling van het beleids
plan-N.A.C. heeft gevraagd, dat de heer Martens
daarvan een gesprek met N.A.C. heeft toegevoegd en
dat de heer Veelenturf zelf kort tevoren om een
ontmoeting met de J.A.R. had gevraagd.
De heer VEELENTURF: Dan nemen we toch een
snipperdag
De heer MARTENS: U bent een kleine zelfstan
dige, maar wij niet!