165 24 JANUARI 1980 zal doen, hoe de toeschouwersaantallen zich zullen ontwikkelen en wat het bedrijfsleven voor houding zal aannemen. Ik heb ervoor gepleit dergelijke ontwikkelingen af te wachten voordat we ons ergens op vastleggen. Ik heb erg lang moeten praten, maar dat is gebruikelijk bij een onderwerp als dit. Ik hoop dat het voor de raad voldoende duidelijk is ge weest. De heer VAN BANNING: De "prelude" van de wet houder heeft grote indruk op mij gemaakt. De flexibiliteit van zijn jeugdige geest en de rap heid van zijn mond zouden bijna bij mij de indruk kunnen wekken dat hij gelijk heeft, maar dat is toch niet zo. De heer Martens ben ik een antwoord schuldig op zijn vraag, of wij bij het C.D.A. rode kaarten hebben. Welnu, wij hebben zulke kaarten niet, maar ik veronderstel dat ze in de club van de heer Martens zeker rode kaarten hebben. Ik zou hem dan ook willen vragen, of hij mij er één wil lenen, want dan kan ik hem uitreiken aan de wethouder die de eretitel van inspraakwethouder heeft. Ik ben het namelijk bepaald niet in alle opzichten met de wethouder eens. Naar mijn mening heeft hij in dezen als inspraakwethouder gefaald en kan hij wellicht door de uitreiking van een rode kaart zijn leven beteren. Er is gevraagd waarom wij niet met een for meel voorstel zijn gekomen; terecht heeft de wet houder opgemerkt dat er in feite geen C.D.A.-voor- stel is. De complexiteit van de problemen is der mate groot, dat ieder alternatief voorstel seri euze studie en het creëren van navraag-mogelijk- heden verdient. De kern van mijn betoog is geweest dat er in dit opzicht onvoldoende mogelijkheden zijn geboden. Verleden week donderdag hebben wij terwijl iedereen nog tot over zijn oren in de be grotingsproblemen zat, ook nog even de N.A.C.- kwestie tussendoor moeten bepraten. Dat was een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 165