1808
30 OKTOBER 1980
zijn motie op een wezenlijk onderdeel van die van
de P.v.d.A. verschilt. In onze motie verzoeken
wij het college ten eerste alle mogelijke moeite
te doen om opnieuw een overlegsituatie te creëren
met Brebo-St. Joseph, eventueel met behulp van
het ministerie en/of de provincie. Daarbij hebben
wij betoogd vanuit Den Haag, van de zijde van de
heer Brokx, het uitdrukkelijke signaal te hebben
ontvangen dat hiertoe mogelijkheden aanwezig zijn.
Ik constateer nu, dat de grote lijn van onze mo
tie wel door het C.D.A. wordt onderschreven. Het
C.D.A. doorbreekt als het ware het stilzwijgen op
dit punt door in dezen ook een initiatief te ne
men en dat acht ik een goede ontwikkeling. Ik con
stateer echter ook dat de overlegsituatie, waar
voor moeite zou moeten worden gedaan, in de motie
van het C.D.A. tot een overlegsituatie tussen de
twee partijen wordt beperkt, terwijl wij uitdruk
kelijk aangeven dat de overlegsituatie tussen de
twee partijen ons op zich al zorgen baart. Derhal
ve zouden wij hierbij graag een derde partij be
trokken willen zien, met name als een soort mid
delaar. Dat element is uit de motie van het C.D.A.
weggelaten en dat geeft mij het gevoel, dat op
deze manier een zeer essentieel onderdeel van on
ze motie door het C.D.A. wordt geamendeerd. Daar
over zouden wij in ieder geval in eigen kring
even willen praten.
Mevrouw VAN ROOIJ-VAN DEN HEUVEL: Ook mijn
klomp breekt, want ik heb hier het exemplaar van
de motie voor mij dat het fractiebestuur van de
P.v.d.A. van mij heeft gekregen, dat in het frac
tiebestuur ook is besproken en dat ik voor akkoord
getekend heb teruggekregen.
De VOORZITTER: De heer Hendriksen heeft er,
als ik hem goed heb begrepen, behoefte aan over
de laatst ingediende motie enig overleg te plegen.
Ik treed vanzelfsprekend niet in uw onderling
overleg, ik weet ook niet wat inmiddels is gebeurd