1810
30 OKTOBER 1980
gebeurd. Ik denk hierbij met name aan de vorige
raadsvergadering en u zult in ieder geval wel heb
ben begrepen wat ik met mijn opmerking bedoelde.
Wij hebben geconstateerd dat wij het college
ook naar het oordeel van het C.D.A. in deze kwes
tie in die zin moeten ondersteunen, dat een be
paalde richting wordt aangegeven. Daarbij moeten
wij wel opmerken, dat een voor de P.v.d.A. belang
rijk onderdeel van de door haar ingediende motie
enig geweld is aangedaan. Wij kunnen daarvoor ech
ter, vanwege de zaak zelve, begrip hebben. Wel
willen wijmede op grond van vandaag nog uit Den
Haag ontvangen informatie, onderstrepen dat in
dezen van de zijde van het ministerie mogelijkhe
den aanwezig zijn. Het zou onzes inziens goed
zijn wanneer het college deze mogelijkheden zou
aangrijpen om mede met hulp van die zijde uit de
problemen te komen, voor zover de gemeente althans
in de problemen zit, iets wat op dit moment nog
niet volledig duidelijk is.
Hierbij wil ik het laten, ik wil hierop graag
de reacties van de andere fracties horen.
De VOORZITTER: Mag uit uw betoog de gevolg
trekking worden gemaakt, dat de eerste door u
veertien dagen geleden ingediende motie niet ver
der behoeft te worden behandeld? Kan zij als in
getrokken worden beschouwd?
De heer HENDRIKSEN: Ja, met dien verstande
dat de motie zoals zij nu voor u ter tafel ligt
in eerste instantie door de P.v.d.A. in gezamen
lijkheid met het C.D.A.is ondertekend.
Ingetrokken zijnde maakt de motie van de
heer Hendriksen c.s. geen onderwerp van bespreking
meer uit.
De heer GARRITSENIk meen over deze zaak
het beste in tweede termijn te kunnen spreken. Dan
is ook het standpunt van het college over de nu
-