1812 30 OKTOBER 1980 over de Brebo-zaak door de commissie openbare wer ken uitputtend is besproken, is evenmin juist. Van de zijde van het C.D.A. en ook van de V.V.D. is er in de commissies nauwelijks op ingegaan De heer SCHURING: Ik dacht dat de commissie vergaderingen besloten waren.' De heer GARRITSEN: Er heeft ook een aantal openbare commissievergaderingen plaatsgevonden, waarbij u en ook anderen zich laat ik het voor zichtig zeggen heel afhoudend hebben opgesteld en de zaak aan het college of de wethouder hebben overgelaten. De vraag waar het om gaat is of wij op dit moment de hulp, de bemiddeling van het college moeten inroepen om de kar weer rijdend te krijgen, om weer tot overleg te komen. Ter beantwoording van die vraag zal de gemeenteraad mijns inziens in de eerste plaats moeten weten waar exact de knelpunten liggen, hoe de zaak in elkaar zit. Het gepubliceerde ambtelijke onderzoeksrapport is nog steeds niet bij elk raadslid bekend, wat naar mijn mening wel noodzakelijk is. Er moet dan ook worden geconstateerd dat aan de informatie van een aantal raadsleden nog steeds het een en ander ontbreekt. Juist daarom dient de raad zich mijns inziens wat constructiever en vastberadener op te stellen. Hij zal eerst zelf de punten op de i moeten zetten en pas dan moeten bekijken welke stappen zullen moe ten worden ondernomen om uit de problemen te komen. De raad zal daarvoor eerst alles goed op een rij moeten hebben, wat op het ogenblik beslist niet het geval is. Ik ben dan ook van oordeel dat het initiatief, dat nog steeds bij de raad ligt, in dit stadium door de raad niet uit handen moet wor den gegeven in de richting van het college, noch in de richting zoals de P.v.d.A, blijkens haar motie wenste van het ministerie en de Tweede Kamer. Wij zullen hier eerst zelf moeten bekijken wat wij aan de problemen kunnen doen. Dat is tot

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 1812