30 OKTOBER 1980
1813
nu toe niet gebeurd en vandaar dat ik tegen de nu
ter tafel liggende motie zal stemmen.
Wethouder VAN DUN: Naar ik meen kan de beant
woording van de zijde van het college vrij kort
zijn, niet om pragmatische redenen maar omdat er
over het voorstel als zodanig bijzonder weinig is
gezegd. Er ligt alleen een motie ter tafel.
Ten aanzien van het stuk als zodanig heb ik
twee opmerkingen genoteerd. Mevrouw Saelman heeft
twee weken geleden gezegd dat zij akkoord gaat met
het kennisnemen van het voornemen van het college
aan de partiële levering medewerking te verlenen,
maar niet kan instemmen met het machtigen van het
college tot het voeren van een rechtsgeding. Het
spijt mij bijzonder, dat mevrouw Saelman dit stand
punt inneemt. In de commissie openbare werken is
uit en tena aan de orde geweest welke tussen deze
twee zaken de verbinding is, maar voor alle duide
lijkheid wil ik dat in deze vergadering nog één
keer naar voren brengen. Het kennisnemen van het
voornemen van het college tot het verlenen van me
dewerking aan partiële levering, het daarmee in
stemmen, is naar mijn overtuiging een bijdrage aan
een verantwoorde oplossing van deze problematiek.
Ik neem aan dat wij het daarover eens zijn. Wan
neer wij nu echter een mogelijke oplossing verder
met de Stichting Brebo of de Stichting St. Joseph
bespreekbaar maken in ons voorstel wordt ook
gesproken over "op grond van de resultaten van het
nog te voeren overleg" en uiteraard hoop ik dat
wij er uitkomen -^, mag datgene waartoe wij beslui
ten nooit ten nadele van de gemeente werken. Dat
dit laatste het geval zou kunnen zijn is een vrij
theoretische veronderstelling, maar de prudentie
brengt mijns inziens met zich dat wij ook dit soort
theoretische veronderstellingen in hun consequen
ties weten veiüg te stellen. Mocht het overleg
tot een situatie leiden waarin voor de gemeente
Breda op enigerlei wijze schade ontstaat, dan wil
len burgemeester en wethouders graag door de raad