1814
30 OKTOBER 1980
zijn gemachtigd tot het aangaan van een rechtsge
ding. Men zal hebben geconstateerd dat het besluit
prudentheidshalve ook een wijziging heeft onder
gaan: de raad machtigt het college niet meer,
maar besluit een rechtsgeding aan te spannen. De
toetsing met betrekking tot de vraag of een rechts
geding zal moeten worden aangespannen ligt, zoals
is aangegeven onder II van het besluit, echter
bij het college. Wanneer met het onder I gestelde
wordt ingestemd is de raad mijns inziens met het
oog op een goede rechtsgang en de belangen van de
gemeente Breda in feite verplicht ook in het onder
II gestelde te participeren.
De heer Garritsen is teruggekomen op inter
venties uit het verleden. Mijn antwoord in zijn
richting is naar ik meen weer een intrappen van
een open deur. Hij pleit voor de eigen bevoegdheid
van de gemeenteraad en voor het aan de gemeente
raad bekend maken van een veelheid van gegevens.
Wij hebben ons echter juist zowel in het college
als in de commissie openbare werken op het stand
punt gesteld dat het, nu een situatie is bereikt
waarin helaas een juridisch conflict tussen de ge
meente Breda en de Stichting Brebo c.q. St. Joseph
bij de rechtbank is gedeponeerd, van een prudent
heid onzerzijds ten aanzien van de behartiging van
gemeentelijke belangen getuigt als wij proberen
met informatie, die aan onze juridische opstelling
in dezen ten grondslag ligt, zo voorzichtig moge
lijk te handelen.
Na deze twee antwoorden op vragen over het
stuk als zodanig kom ik tot de nu ter tafel lig
gende motie, ondertekend door een aantal C.D.A.^
en P.v.d.A.-leden. De conclusie van het college
met betrekking tot deze motie is dat burgemeester
en wethouders tegen het daarin gestelde als zoda
nig geen bezwaar hebben. Ik meen echter wel enkele
kanttekeningen te mogen maken ten opzichte van de
inhoud van de motie.
Achter het vierde gedachtenstreepje lezen
wij"dat het onderhavige voorstel duidelijk maakt