1816 30 OKTOBER 1980 naar het ministerie van Volkshuisvesting en Ruim telijke Ordening wel terecht zou kunnen zijn omdat het ministerie in deze situatie eveneens een be paalde verantwoordelijkheid zou kunnen dragen. Het is wat moeilijk in dit verband over concrete pun ten te spreken, maar de heer Hendriksen daagt mij hiertoe uit met zijn opmerking, dat zijn fractie contact heeft gehad met mensen in Den Haag, waar bij zich naast geestverwanten blijkbaar de naam Brokx is namelijk gevallen ook niet-geestver- wanten bevonden. Ik moge de raad vertellen dat ik de afgelopen week op genode en ongenode tijdstip pen over deze kwestie tweemaal contact met de staatssecretaris heb gehad, waarbij het mij duide lijk is geworden dat de staatssecretaris aan wie hierover door de landelijke P.v.d.A.-fractie een vraag is gesteld er niet aan denkt in deze aangelegenheid een bemiddelende rol te spelen. Voorts is mij duidelijk geworden dat het ministe rie een onderzoek naar de handel en wandel van Brebo c.q. St. Joseph zal instellen, waartoe het rijk naar mijn mening, gezien het toezicht dat het op woningbouwverenigingen uitoefent, ook verplicht is. Het is mij bekend dat met dit onderzoek is ge start en het zal duidelijk zijn dat de gemeente, hiertoe uitgenodigd zijnde, aan dit onderzoek op timale medewerking zal verlenen. Ik breng dit naar voren om geen onduidelijkheid te laten bestaan over de rolverdeling waarvan naar mijn mening op dit moment sprake is. Dit waren enkele opmerkingen over en naar aanleiding van de motie. Namens het college mag ik nogmaals mededelen dat wij tegen de in laatste instantie op tafel gelegde motie geen bezwaar hebben. De heer GARRITSENNaar aanleiding van een voorstel van orde van mijn kant is in eerste in stantie door de P.v.d.A. het verzoek gedaan alle in dezen relevante stukken aan de gemeenteraad kenbaar te maken. Dit verzoek is het college vrij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 1816