1822
30 OKTOBER 1980
redenen, zoals redenen van prudentie. Wat een aan
tal belangrijke stukken betreft is er geen sprake
van geheimhouding ten opzichte van de leden van de
raad, die als eersten geroepen zijn de handel en
wandel van het college te beoordelen. Er kunnen
echter momenten zijn waarop je de verspreiding van
bepaalde stukken om tactische redenen dient te be-
perken. Dat is de opvatting van het college en met
deze beperking is de meerderheid van de commissie
openbare werken ook akkoord gegaan. Ik vind dat
erg verstandig en ik refereer daaraan wanneer de
heer Garritsen nu stelt, dat alle stukken voor de
gehele raad ter tafel zouden moeten liggen.
De heer Hendriksen en ik dreigen bijna te
recht te komen in een aantal platitudes, hij gaat
akkoord met mijn interpretatie van een bepaalde
zin en is van oordeel dat ik de rol van het mini
sterie in dezen correct heb geformuleerd. Dat moge
zo zijn, maar er mag geen misverstand ontstaan
over hetgeen ik naar voren heb gebracht over de
rol van de staatssecretaris c.q. het ministerie.
Ik heb niet gezegd dat er besluiten zijn genomen,
uit mijn contacten met de staatssecretaris is ech
ter duidelijk naar voren gekomen dat het ministe
rie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
in dezen niet zal bemiddelen. Wel heb ik de indruk
gekregen dat een onderzoek zal worden ingesteld
daartoe is het ministerie verplicht naar
hetgeen Brebo en St. Joseph ten aanzien van een
aantal aspecten bewogen heeft. Ik weet voorts dat
met betrekking tot dit onderzoek de medewerking
van de gemeente Breda zou kunnen worden ingeroepen,
in verband waarmee ik heb opgemerkt dat onze mede
werking aan een dergelijk onderzoek optimaal zal
zijn.
Hierop aansluitend heeft mevrouw Saelman ge
vraagd of ook de handel en wandel van de gemeente
Breda door het ministerie zal worden onderzocht.
Gemakshalve zou ik haar willen verwijzen naar het
optreden van haar partijgenoot Brinkhorst in de
Tweede Kamer in verband met een aantal uitglijders