1844
30 OKTOBER 1980
van instellingen zou worden ingegrepen. Wat wèl
zou kunnen -- en dat doen we ook wel is dat we,
als er vacatures komen, gezamenlijk gaan spreken
over vragen als "hoe denkt men de inzet te gaan
regelen?", "op welke manier blijft men binnen de
subsidievoorwaarden?" en "wat zal de taakomschrij
ving precies inhouden?". In feite ligt er daarna
voor ons geen verantwoordelijkheid. De verantwoor
delijkheid ligt dan bij de instellingen van het
particulier initiatief. Er zullen best mensen zijn
die daar genuanceerd over denken, maar ik vind dat
je die verantwoordelijkheid daar op dit ogenblik
moet houden. Dit geldt dan zeker ook voor de Pluu.
Volgens de motie moet er in de derde plaats
op korte termijn een beleid te komen ten aanzien
van het begeleidingsaanbod. Ik heb al gezegd dat
er een groep uit de betrokken instellingen is ge
vormd. Deze groep heeft enkele malen samengewerkt
en men weet dat ook bij het J.J.C. de kwestie
duidelijk aan de orde is. Ik heb er alle vertrou
wen in dat we in Breda op dit punt met een door
het veld gedragen beleid kunnen komen, maar men
moet ons daarvoor de tijd gunnen omdat de materie
nogal ingewikkeld is. Diverse gemeenten hebben op
dit punt met problemen te kampen en het rijk heeft
veel experimenten lopen die we moeten evalueren.
We komen er geheid uit, maar het is mogelijk dat
we er niet in zullen slagen "op korte termijn"
tot een beleid te komen en ik zou mij daarop ook
zeker niet willen vastleggen.
In de motie komt ook de kwestie van de ver
antwoordelijkheden nog aan de orde. Ik wijs erop
dat elke stichting volgens de subsidieverordening
een duidelijke verantwoording jegens de raad heeft
af te leggen. Wanneer wordt geconstateerd dat de
stichting activiteiten onderneemt die niet in
overeenstemming zijn met de subsidieverordening,
kan de raad daar consequenties aan verbinden. Ove
rigens bestaan er dan ook weer beroepsprocedures,
er zijn allerlei waarborgen, maar het zit in ie
der geval op deze manier vast. Ik ben van mening