192
28 JANUARI 1980
de commissie ook met elkaar over gesproken. Ik
vind het veel te belangrijk dat de wedstrijdsport
ook de ruimte krijgt, want wedstrijdsport op zich
kan hier en daar vanwege het competitie-element
dat in de term zit nog wel eens lelijk worden
bekeken, maar ik denk dat maar een fractie van de
zogenaamde wedstrijdsporters echt het competitie
element voorop zet; het grootste deel van de wed
strijdsporters doet het in de eerste plaats om de
gezelligheid, de sociale contacten en in de tweede
plaats om de conditie, die natuurlijk in hoog tem
po achteruit gaat in de maatschappelijke situatie
waarin wij verkeren. Zij willen proberen die con
ditie dan wat vertraagd achteruit te laten gaan.
Als ik al die voetbalclubs vanaf het derde elftal
eens bekijk, dan moet ik constateren dat ik daar
feitelijk nauwelijks meer met wedstrijdsporters te
maken heb. Als de mensen een competitie aangaan,
dan gebeurt dat meestal achteraf in de kantine en
niet zozeer op het veld. Ik heb echter niet met
alle sporten ervaring, dus misschien hebben de
hockey-liefhebbers onder u andere ervaringen; die
verneem ik dan graag.
Wat de wedstrijdsport betreft wil ik nog wel
iets anders aan het adres van de heer Koertshuis
zeggen. Ik vind dat je geen beleid in de richting
van sportieve recreatie moet opbouwen door tege
lijkertijd verenigingen met hun vrijwillige kader,
met hun sociale contacten en met hun belangrijke
jeugdopvang in de problemen te brengen. Voorzich
tigheid is echter geboden bij het maken van de op
merking, dat sportieve recreatie nooit ten koste
van de wedstrijdsport mag gaan. De wedstrijdsport
komt dan dadelijk met ik noem u dingen die in
Breda leven verlangens in de richting van een
atletiekbaan, kunstgrasvelden voor hockey en extra
sporthallen, ook al weet men dat deze dingen veel
minder rendabel zijn. Wij hebben hier te maken met
een algemeen landelijk probleem waar ik op dit
moment ten aanzien van Breda geen uitspraken over
wil doen dat inhoudt dat de wedstrijdsporters