1943 1 DECEMBER 1980 zullen die resultaten moeten afwachten opdat wij een verstandige uitspraak kunnen doen; wij moeten ons daarover nu nog niet uitspreken. Derhalve heb ben wij geen enkele behoefte aan die motie. De heer VAN DE STEENOVEN: Ik wil graag nog één interruptie maken. De VOORZITTER: Kunt u beloven dat dit de laatste zal zijn? De heer VAN DE STEENOVEN: Dit is mijn laatste interruptie. Overigens meende ik opnieuw te mogen beginnen omdat het nu om een ander onderwerp, de inspraak, gaat. Ik vind het niet zo merkwaardig dat er over de inspraak een motie ligt, want daar- over zijn de meningen binnen het college verdeeld. Nu komt dat wel vaker voor, maar in dit geval is de mening van de wethouder voor de inspraak mede in het geding. Het is dus helemaal niet zo merk waardig dat wij via een motie de raad uitnodigen de mening van de coördinator van de inspraak in het college te volgen. Het gaat in dezen om een experiment en de wijze waarop dat wordt aangepakt vind ik van belang. De heer TEN WOLDE: Dan heb ik er nog wel een tje in de richting van de heer Van de Steenoven1 De heer Van de Steenoven moet zijn eigen motie maar eens goed lezen. Onze coördinator van de in spraak trekt al op voorhand zijn conclusie uit het model voor de inspraak, dat niet in de inspraakno ta is opgenomen. Hij stelt dat de mensen zeggen schap dienen te hebben en wij vinden dat op dit moment een vergaande uitspraak. De heer DE BROUWER: Mijnheer de voorzitter. Onze bezwaren tegen het onderhavige voorstel zijn tweeërlei. Zij zijn namelijk van formele en van materiële aard. Het betreft hier een globaal be stemmingsplan, waarbij burgemeester en wethouders

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 1943