4 DECEMBER 1980 2030 De heer GARRITSEN: Ik wil mij aansluiten bij het betoog van de heer Oomenwant daarin kan ik mij vinden. Ik sta achter de amendementen die door de Partij van de Arbeid zijn ingediend. Verder zal ik nog graag horen of het voorstel dat nu aan de orde is een voorstel van het hele college is. In het voorstel zelf is dat niet aan gegeven, maar ik begrijp dat er binnen de Partij van de Arbeid meerderheids- en minderheidsstand punten bestaan. Ik ben er daarom benieuwd naar hoe de standpunten binnen het college liggen. Wethouder SANDBERG: De heer Oomen heeft zijn betoog nogal gericht op het beleid van de wethou der. Ik moet hem erop wijzen dat het hierbij niet gaat om het beleid van de wethoudermaar om het beleid van het college c.q. van de gemeenteraad van Breda. Ik ben van mening dat de vergelijking die de heer Oomen trok met eerdere standpunten mank gaat, niet alleen op basis van datgene wat de wethouder voorstaat maar op basis van hetgeen waartoe de raad heeft besloten. Ik doel hierbij op een zestal essentiële punten. Een vergelijking met eertijds gaat mank vanwege het feit dat er nu een door de raad vastgestelde beleidslijn, een door de raad vastgestelde beleidsnota is, die er toen niet was. In de tweede plaats meen ik dat wij nu tegen elkaar mogen zeggen dat er een enthousiast team in de Beyerd is dat gemotiveerd aan deze nota gestalte tracht te geven, al trekt de heer Oomen dat in twijfel in relatie tot de laatste of de voorlaatste tentoonstelling of welke tentoonstel ling dan ook. De heer OOMEN; Er is wel een team, maar we hebben in de afgelopen vijf dagen geen mens van de staf cultuur of van de commissie cultuur gezien. Ik ben de enige die daar is geweest. De heer VAN ASSELDONK: Ik behoef toch niet elke tentoonstelling mpoi te vinden? Ik trek zelfs

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 2030