2095 4 DECEMBER 1980 De heer GOOS: Het is niet mijn bedoeling ge makkelijk over de inspraak heen te stappen, verre van dat. De resultaten daarvan hebben onze volle aandacht. Tenslotte zou ik willen zeggen dat dit voor stel de instemming heeft van het C.D.A. en dat wij ik zeg het nogmaals nu eindelijk eens moeten beginnen. De heer TEN WOLDE: Ik ben het volstrekt met de heer Goos eens. Wethouder Van Dun heeft in de vorige vergadering al opgemerkt, dat wij in de toekomst erg voorzichtig moeten zijn met het laten "verrenten" van terreinen omdat door het voortdu rend bijschrijven van rente de grondprijzen gigan tisch zullen stijgen. De tijd dringt dan ook, wij zullen snel moeten beginnen om kapitaalslastenbij- schrijving in de toekomst te kunnen voorkomen. Aan de hoofdlijnen van dit plan liggen diver se raadsbesluiten ten grondslag, waarop wij nu niet behoeven terug te komen. Ik noem hier raads besluiten inzake versterking van de woonfunctie in de binnenstad, het verkeerscirculatieplan, par- keerfaciliteiten en dergelijke, waarvan een deel reeds is ingevuld. Nog een paar korte opmerkingen. Steeds op nieuw worden wij in de commissie ruimtelijke orde ning met andere stedebouwkundige visies geconfron teerd, waarop het bezwaarschrift van de onder D. genoemde appellant betrekking heeft. Op zich denk ik dat wij in de tijd gezien niet aan deze bezwa ren tegemoet kunnen komen, in die zin ben ik het ook met het antwoord van het college eens. De di- rektc-ur openbare werken heeft in de commissie een uiteenzetting gegeven met betrekking tot de vraag in welk stadium initiatieven van derden kunnen worden afgewogen. Ik ben van mening dat wij, in het kader van dit soort grote plannen waarbij een definitieve stedebouwkundige invulling aan de orde is, toch zullen moeten proberen ideeën van derden in een zo vroeg mogelijk stadium af te wegen opdat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 2095