11 DECEMBER 1980 2221 niets te verwachten hebben. Tenslotte neem ik de minister zijn afstandelijkheid ten aanzien van de problematiek van het industrie- en havenschap Moerdijk kwalijk. Het industrie- en havenschap Moerdijk, waar wij waarschijnlijk in de toekomst als Breda de werkgelegenheid in belangrijke mate vandaan zullen moeten halen, lijkt mij bij uitstek een gebied waar de ruimtelijke-ordeningstoeslag van de groeistad Breda met een toenemende beroeps bevolking van toepassing zou moeten worden ver klaard. Dan voldoet de toeslag aan de criteria waarvoor zij is bedoeld, namelijk het daar creëren van werkgelegenheid waar zich de grote woonconcen- traties bevinden. De heer CRUL: De passage die wethouder Sand- berg aanhaalt had niet de bedoeling tot een zo pragmatische benadering te leiden als de wethouder nu naar voren brengt. Het gaat om de filosofie die er achter zit. Zoeven stelde de heer Sandberg met betrekking tot de bedrijfsterreinen in West-Bra bant dat concurrentie en competitie eigenlijk niet kunnen, maar de V.V.D. is daarop juist gestoeld. Als de wethouder echter zoveel afstand neemt tot de minister, wij hebben inschrijfformulieren bij ons Wethouder SANDBERG: De minister van Economi sche Zaken heeft uiteraard wel een andere opdracht dan de wethouder van economische zaken van de ge meente Breda die lokale belangen dient te beharti gen. Al ben ik het zeker niet in alle opzichten met de minister eens, het op grond daarvan aan mij voorleggen van een inschrijfformulier voor de P.v.d.A. is een tamelijk zinloze bezigheid. Het geen ik zoeven naar voren heb gebracht is inder daad pragmatisch en ik houd ook vol dat ik, zolang de minister op de gesignaleerde wijze reageert op de problemen van Breda, mijn ogen in zijn richting wagenwijd openhoud en hem kritisch blijf volgen. Als de heer Crul in verband met de concurrentie op

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 2221