11 DECEMBER 1980
in het verleden heb ik wel geprobeerd niet gestel
de vragen te beantwoorden, maar daarvoor zitten
wij hier op dit moment niet.
In de algemene beschouwingen van de diverse
fractievoorzitters zijn wel meerdere lijnen naar
de toekomst naar voren gekomen, die mij in feite
met veel zorg vervullen. Misschien vindt dat zijn
oorzaak wel in de omstandigheid dat ik enerzijds
personeel en organisatie in mijn portefeuille heb
in het kader waarvan ik met een tamelijk hard deel
van het beleid word geconfronteerd, terwijl ik an
derzijds zit met het portefeuille-onderdeel recre
atie met betrekking waartoe in heel Nederland nog
nooit iemand heeft kunnen formuleren wat dat in
vredesnaam inhoudt. Deze twee uitersten geven je,
bij het beluisteren van de algemene beschouwingen,
een paar erg ongelukkige momenten, want er zijn
nogal wat redenen om op dit soort punten serieus
te gaan nadenken. Ik heb de indruk dat er ontwik
kelingen gaande zijn -- niet alleen in Nederland,
maar ook daarbuiten ontwikkelingen die in Bre
da zeker niet onopgemerkt zullen blijven, die zo
wel met de harde organisatiekant als met de recre
atiekant en alles wat daar tussenin zit te maken
hebben. Ik zou daarover vanavond iets willen zeg
gen. Daarvoor heb ik ongeveer een half uur beschik
baar, maar koffiedrinken is ook prettig en daarom
zal ik hierop op de van mij bekende beknopte wijze
wat nader ingaan. Ik zal dus dit om te beginnen
onvolledig zijn, ik zal zelfs mijn eigen sector
niet volledig dekken en alleen dwars door een paar
lijnen heenlopen die wel de mogelijkheid bieden
een aantal aspecten aan elkaar te verbinden.
Wat is het feitelijke punt waar wij tegenaan
lopen? Ik kies één groep die duidelijk uit de boot
aan het vallen is, een groep van jongeren, maar
dat alleen als voorbeeld er zijn er natuurlijk
meer met name omdat de krantekoppen over de
problemen van jongeren op dit moment nogal duide
lijk zijn. Jongeren zijn agressief, vandalistisch,
vernielzuchtig, ongemotiveerd rondslenterend, slap