2250
11 DECEMBER 1980
Met het van kracht worden van de rijksbijdra
geregeling en in de toekomst de kaderwet specifiek
welzijn wordt de verantwoordelijkheid voor de toer
komstige vormgeving van het welzijnsbeleid gelegd
bij de politiek verantwoordelijke organen op
plaatselijk c.q. gemeentelijk niveau. In eerste
instantie is dit het college van burgemeester en
wethouders en uiteindelijk de gemeenteraad. Deze
gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het wel
zijnsbeleid kan op meerdere wijzen worden gecon
cretiseerd. Ik noem er u drie. De gemeentelijke
overheid draagt de eindverantwoordelijkheid voor
een samenhangend pakket van welzijnsvoorzieningen.
Op de tweede plaats draagt de gemeentelijke over
heid de verantwoordelijkheid voor een kwalitatief
verantwoord pakket van welzijnsvoorzieningen en
is zij ook aanspreekbaar voor haar voorwaarden
scheppende taak. Ten derde draagt de gemeentelijke
overheid de verantwoordelijkheid voor de juiste
besteding van de aan organisaties verstrekte ge
meenschapsgelden
Ik wil uitdrukkelijk stellen dat wij het gro
te belang van het particulier initiatief onder
schrijven, niet in het minst vanwege onze waarde
ring voor het vele werk dat ook in Breda door het
particulier initiatief op uitvoerend terrein wordt
verzet. Wij zijn evenwel van oordeel, dat uitvoe
ring vanuit de gemeentelijke overheid niet op
voorhand als uitzonderingssituatie mag worden
beschouwd.
De heer RöMKENS: Als uitzonderingssituatie?
Wethouder PAULUSSEN: Ik zal hierop nog ver
der ingaan.
Waar het ons echter vooral om gaat is de pu
blieke verantwoording van het veelal met louter
overheidsgelden gefinancierde welzijnswerk door
instellingen van wat "particulier initiatief"
heet.