15 DECEMBER 1980 2281 structureel kenschetst. Hij heeft daarbij gepleit en dat spreekt ons als C.D.A.-ers zeer aan voor het invlechten van andere waarden. Als wij daartegenover wethouder Paulussen horen, komen haar aanpak en haar denken bij ons als volstrekt technocratisch over, vooral gezien haar definitie van identiteit, die volstrekt niet de onze is, om dat zij voorbij gaat aan het basiskenmerk, name lijk: één van wezen zijn. Haar definitie doet ons denken aan existentialistische begrippen uit de veertiger jaren, die overigens, zoals de grondleg ger van het existentialisme in zijn latere werk erkende, tot nihilisme leidden. Naar aanleiding van de beantwoording door wethouder Paulussen van onze vraag naar de colle ge-opvatting inzake de relatie overheid/particu lier initiatief constateren wij dat zij uit de V.N.G.-brochure "Lokaal bestuur en welzijn" heeft geciteerd. Wij vroegen echter naar de college-op vatting en niet naar een citaat uit een V.N.G.- brochure. Met de beantwoording kunnen wij alle kan ten uit, zelfs de in onze ogen goede. Wat hebben wij uit de beantwoording afgeleid? 1Er is een eigen verantwoordelijkheid voor burgemeester en wethouders voor de raad ten aan zien van de instandhouding en kwaliteitsbewaking van een samenhangend welzijnspakketalsmede ten aanzien van de juiste besteding van de aan het particulier initiatief verstrekte middelen. 2. Het belang van het particulier initiatief inzake uitvoering wordt door het college onder schreven. 3Het particulier initiatief heeft een eigen plaats in het welzijnsgeheel en heeft de voorkeur ten aanzien van de uitvoering. 4Uitgaande van de uitvoeringsvoorkeur van het particulier initiatief zal in geval van nieuwe initiatieven eerst worden nagegaan of het particu lier initiatief deze uitvoeringstaak op zich kan nemen. 5. In aansluiting op het ontwerp-kaderwet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 2281