2304 15 DECEMBER 1980 tegen de achtergrond van de financiële mogelijkhe den die we in de toekomst zullen hebben. In dit kader wil ik nog een link leggen naar de wat vreemde interpretatie in het verhaal van de heer Welschen, die ik wil plaatsen tegenover de financiële interpretatie en mogelijkheden zoals die door de heer Van Banning zijn geschetst. De heer Welschen is uitgegaan van een pessimistisch mensbeeld, waarbij hij een koppeling legde tussen werkloosheid en recreatie. Ik meen dat er in het geheel geen discussie behoeft plaats te vinden over de ellendige toestand waarin werklozen verr keren. Het is duidelijk dat er op dat gebied iets zal moeten gebeuren, waartoe inderdaad een aanzet zal moeten worden gegeven. Ik meen dat wij elkaar op dat terrein een heel eind zullen kunnen vinden. De heer Welschen heeft zich evenwel opgeworpen als de enige die aan deze problematiek aandacht be steedt. Hij haalde hierbij een incidentele opmer-r king aan van één bepaalde burger over voorzienin gen die voor de jeugd zouden moeten worden getrof fen, welke opmerking tijdens een avond in de Hoge Vucht is gemaakt. Daaruit leidt hij, generalise rend, af dat de hele stad een hekel zou hebben aan welke vorm van jeugdvoorzieningen dan ook. Ik vind dat een stukje manipulatie dan van zeer laag nir veau getuigt. De werkloosheidsproblematiek is inr- derdaad aanwezig en wij zullen die primair moeten bestrijden door middel van het creëren van werkge legenheid, waarnaast we aanvullende maatregelen moeten treffen in de zin van opvang. Wij zullen dus niet primair moeten vluchten in het treffen van uitgebreide recreatievoorzieningen, We moeten ook zeker niet de indruk wekken v— de heer Wel schen heeft dat wél gedaan -- dat we die problema tiek hier wel aan kunnen en kunnen oplossen, In mijn algemene beschouwing heb ik gezegd dat we Voorzichtig moeten zijn met het maken van dat soort opmerkingen, met suggereren alsof we binnen afzienbare tijd het wensenpakket op dit gebied als gemeente zouden kunnen waarmaken, want ik ben van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 2304