2338 15 DECEMBER 1980 daarop zegt, dat daarmee niets is te bewijzen. Ik heb dit echter laten berekenen naar aanleiding van de opmerking van mevrouw Saelman, dat de dienst openbare werken ruim en rijk gehuisvest is en ik zou haar willen verzoeken de hierop betrekking hebbende gegevens nog eens rustig te bekijken. Het stuk zal aan de commissie openbare werken worden voorgelegd en in de commissie kunnen wij er uiter aard verder over praten. De heer Garritsen heeft opgemerkt dat van de ze wethouder evenmin als van zijn collega in Utrecht, mag worden verwacht dat hij manifesten voor de 235%-regeling ondertekent. Het zal de heer Garritsen ontgaan zijn dat, voordat de heer Van der Ploeg het initiatief nam om dit te doen, de vier Brabantse wethouders dat al hebben gedaan, zij het in een merkwaardige politieke opstelling, wij hebben dat al gedaan voordat het daar gebeurde en een tweede keer vind ik overbodig. Over cijfers kunnen wij natuurlijk blijven twisten en de 1000ste woning in de Haagse Beemden is helemaal niet belangrijk, maar als de heer Gar ritsen mij aanvalt en stelt dat ik mijn beloften niet nakom wil ik daarop nog het volgende zeggen. Je kunt natuurlijk allerlei papieren uit onze ge meentelijke administratie halen, want wij barsten zoals ik al heb gezegd van de planningen. Aan de h.i.d. moeten wij het aantal in aanbouw zijnde wo ningen opgeven, aan het Centraal Bureau voor de Statistiek de aantallen woningen die wij misschien nog eens zullen bouwen, dergelijke planningen kan men naast elkaar zetten en dan pakken wat men heb ben wil. Ik ben echter van mening dat de heer Gar ritsen, los van planningen, eens moet gaan bekij ken wat er nu concreet in Breda is gebouwd in de afgelopen jaren en dat dan eens moet gaan verge lijken mede tegen de achtergrond van de inzak kende bouwmarkt met wat in andere steden tot stand is gebracht. Op grond van die vergelijking zeg ik: ik geneer mij niet, ik treed niet af en zeker niet als de heer Garritsen dat vraagt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 2338