2365 16 DECEMBER 1980 van een mogelijke omroep West-Brabant. Onze frac tie heeft zich hierover nog niet uitgesproken, maar onze gedachten gaan in eerste instantie niet naar een financiering vanuit de gemeenten uit. Dat lijkt ons vrijwel onmogelijk en wij menen dan ook, dat je eerder in de richting van luistergelden zou moeten denken. De heer OOMEN: De eerste opmerking van de heer Kammeraat is de heer Paquaij en mij uit het hart gegrepen, ook wij vragen ons af op grond waarvan de wethouder tot zijn ontboezeming over politici in de commissie cultuur is gekomen. Wij voelen ons in de commissie cultuur heel plezierig en staan overigens op het standpunt, dat wij als politici over cultuur wel degelijk een mening kun nen hebben en ook hebben. Politici kunnen van cultuur zelfs verstand hebben. Wij kijken ook niet steeds in de eerste plaats naar de centen; wij houden ons in de commissie cultuur bezig met de vraag wat wij in Breda met de cultuurpolitiek willen en welke middelen voor activiteiten op dit terrein beschikbaar zijn, wat naar mijn mening niet als een negatieve benadering kan worden be schouwd. Ten aanzien van de cultuur in het algemeen en het beleid van deze wethouder zou ik willen op merken, dat het wat de cultuur betreft eigenlijk de dood in de pot is, zij het op een enkele uit zondering na, zoals de bibliotheek en de muziek school. Enkele voorbeelden willen wij in dit ver band aanhalen om tenslotte te komen tot het indie nen van een motie. Het netwerk van cultuur-directeuren, om het zo maar eens te noemen, komt naar onze mening nauwelijks tot stand. Er wordt vergaderd, maar tot nu toe met weinig resultaat. Het lijkt erop dat er een prachtig netwerk is, maar dat de cultuur zelf tussen de mazen van dat netwerk doorvalt en de mensen niet bereikt, In het programakkoord voor deze raadsperiode

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 2365