2385
16 DECEMBER 1980
De heer HENDRIKSENHet is toch bekend dat u
hiermee al vier a vijf jaar bezig bent.' Is het
dan zo moeilijk?
Wethouder SANDBERG: Ik heb zoeven reeds uit
eengezet waarmee wij de afgelopen jaren bezig zijn
geweest, dat wij met zeer beperkte middelen maar
een maximale inzet toch een aantal dingen hebben
gerealiseerd, maar dat wij aan een stedelijk plan
voor kunstzinnige vorming tot nu toe gewoon niet
zijn toegekomen, dat het voornemen hiertoe wel
leeft, dat er ook een raamwerk voor is ontwikkeld,
maar dat wij er pas met ingang van 1981 daadwerke
lijk aan kunnen beginnen. Het plan waarom wordt
gevraagd komt er. In de nota van aanbieding is
bij de sector cultuur ook aangegeven dat er een
stedelijk plan voor kunstzinnige vorming zal ko
men, dat in het voorjaar zal verschijnen. Ik vraag
mij echter af of een zodanig gedetailleerd plan
als de heer Oomen voor ogen heeft voor 1 april ter
tafel zal zijn te brengen. Wij zullen er wel ons
best voor doen.
Problemen krijg ik vooral als in punt 8 en
overweging nummer 5 wordt gevraagd het plan te en
ten op de diverse groepen, zoals deze zijn genoemd
op bladzijde 12 van de nota "Formulering van het
geen wordt nagestreefd." Het hieraan tegemoet ko
men zou betekenen dat wij groepen zouden moeten
benaderen als langdurig werklozen, de kwetsbare
jongeren, de etnische minderheden, vrouwen met
laag opleidingsniveau, woonwagenbewoners, gehan
dicapten, analfabeten, bejaarden en jeugdigen.
Welnu, dat is nooit en te nimmer de bedoeling ge
weest. Volgens de nota "Van cultuur naar kuituur"
was het primair de bedoeling kunstzinnige vorming
in het basisonderwijs te integreren om op die ma
nier via het onderwijs alle jeugdigen te bereiken.
Dat dit vanwege de beperkte financiële middelen
niet meteen vanaf het begin op alle basisscholen
in Breda kan gebeuren kan ik op voorhand al toe
zeggen. Welnu, dan past het volledig in de optiek