240 28 JANUARI 1980 De heer VAN DUIJL: Mijnheer de voorzitter. Ik wil op het moment niet inhoudelijk ingaan op het geen wij in de toekomst te verwachten hebben. Mijn fractie is van mening dat de door de heer Garrit sen ingediende motie in feite een wijziging van de verordening beoogt en nauwelijks iets te maken heeft met de financiële kant van de zaak, die op het ogenblik aan de orde is. Gezien hetgeen de voorzitter hierover heeft opgemerkt en rekening houdend met de studie die momenteel op ambtelijk niveau wordt verricht, achten wij het vooralsnog wenselijk dat de heer Garritsen zijn motie intrekt en het juiste tijdstip afwacht om met voorstellen in die richting te komen. Mocht de heer Garritsen daartoe niet bereid zijn, dan zullen wij zijn mo tie niet steunen. De heer GARRITSEN: Welke termijn acht de C.D.A.-fractie dan wenselijk? De heer VAN DUIJL: Wij kunnen niet het tijd stip bepalen waarop het college c.q. het ambtelijk overleg van mening is dat besluitvorming kan plaatsvinden. U zult dus aan de voorzitter van de raad moeten vragen wanneer hij het mogelijk acht dat nadere voorstellen worden gedaan. De VOORZITTER: Misschien is het dan het beste, dames en heren, dat ik u zoveel als in mijn vermo gen ligt uitsluitsel geef over de mogelijkheden en de stand van zaken. Ik heb in eerste instantie ge sproken over de ambtelijke commissie en ik meen duidelijk te hebben gemaakt dat het onderzoek van die commissie betrekking heeft op de totale pro blematiek van de privacy, waar grote aandacht aan moet worden besteed. Ik heb u ook in eerste ter mijn gezegd dat daar met een aan zekerheid gren zende waarschijnlijkheid een verordening uit komt, die natuurlijk de normale procedure via burgemees ter en wethouders, commissie algemene zaken en raad moet volgen. De raad zal dus te zijner tijd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 240