2425
16 DECEMBER 1980
feitelijk gebeuren met betrekking tot de verbete
ring van de positie van de vrouw in het ambtelijk
apparaat moeten gaan aangeven. Ik heb de nota van
de werkgroep nog niet binnen, de afdeling p. en o.
heeft ter zake nog niet geadviseerd en het colle
ge heeft er nog niet op beslist. Dat zal in de
eerste maanden van het komend jaar gebeuren en de
commissie zit daar vanzelfsprekend met de neus
bovenop.
Dat de werkgroep zo nu en dan in het apparaat
de vraag oproept of alles binnenskamers en afge
scheiden moet gebeuren is bekend, dat geldt voor
een aantal vrouwen en ook een aantal mannen. Tot
nu toe hebben wij gezegd dat de manier waarop de
meerderheid de grote meerderheid van de
vrouwen het plezierig vindt met het denken over
deze zaken een begin te maken en elkaar te vinden
ten aanzien van de vraag hoe het zou moeten, wat
ons betreft een goede manier is. Wij willen ze in
dezen graag de vrijheid laten. Een verbetering van
de positie van de vrouw in het apparaat kun je
overigens nooit gerealiseerd krijgen als de manne
lijke collega's daarbij niet worden betrokken.
Over dat punt hebben wij ook regelmatig discussies,
maar het is heel moeilijk precies het moment aan
te duiden waarop een en ander "in samenwerking
met" zal kunnen gaan. Dit zal geleidelijk moeten
gaan, in het éne geval wat sneller dan in het an
dere, maar zowel van onze kant als van de kant van
de werkgroep is hier echt wel zicht op.
Ik kom tot de medezeggenschapscommissie. Van
verschillende kanten is gezegd, dat wij zo lang
zamerhand maar eens moeten besluiten een actief
en passief kiesrecht voor ook de niet-georgani-
seerden mogelijk te maken. Ik denk dat het hiertoe
op dit moment besluiten niet verstandig zou zijn.
Wij hebben een dik jaar geleden de nieuwe verorde
ning medezeggenschap in de raad aangenomen en wij
hebben toen in wezen afspraken gemaakt; als werk
gever hebben wij afspraken gemaakt met onze werk
nemers en vakorganisaties en één van die afspraken