2469
16 DECEMBER 1980
Ik meen voorts dat de heer Van Dongen heel
goed weet wat wij bedoelen met uitvoeringsvoorrang
voor wat betreft het welzijnswerk. Wij zullen daar
over nog met elkaar spreken. Uitvoeringsvoorrang
op het terrein van het welzijnswerk voor het par
ticulier initiatief is een achterhaalde zaak. Van-r
uit die monopoliepositie willen wij ook niet ver
der praten,
De heer Van Dongen heeft verder iets gezegd
over de financiële macht van de overheid en het
identiteitsprincipe. Graag wil ik ingaan op zijn
uitnodiging om in de commissie daarover verder nog
eens te praten. Ik meen dat de cliëntengroepen en
de gebruikers met de medewerkers en de bestuursle
den de vraag inzake de identiteit zullen moeten
beantwoorden. Overigens zal ik daarbij weer in
aanvaring komen met de heer Schuring.
Er zijn ook opmerkingen gemaakt over het
woonwagenbeleid. De heer Van Dongen heeft gespro
ken over de spreiding en de inspraak van woonwa
genbewoners en burgers, terwijl de heer Garritsen
heeft gesteld dat er sprake is van onvoldoende
beleid naar de randgemeenten toe en dat Breda te
hard loopt. Ook heeft de heer Garritsen gevraagd
hoe het zit met de inspraak in dat verband. Wij
zijn in Breda hard op weg, maar naar mijn mening
nog niet hard genoeg. Het college is van oordeel
ik zeg dit tevens in de richting van de heer
Koertshuis dat wij de termijnen zoals die zijn
gesteld dienen te halen. Wij zullen daarvoor heel
hard met de ambtenaren moeten werken. Breda zal
zijn eigen verantwoordelijkheid om binnen vijf
jaar negentig wagens op goede plaatsen in deze ge
meente te huisvesten waarmaken. Graag zal ik de
suggestie van de heer Garritsen in het college be
spreken, namelijk de suggestie om onze bezorgdheid
omtrent het spreidingsplan naar de randgemeenten
toe kenbaar te maken in het woonwagenschap.
Voor wat betreft Driekoningenoord zullen wij
bekijken of wij in het gesprek dat de heer Brokx
in aansluiting op de toezegging van mevrouw