2486 17 DECEMBER 1980 waar we over praten als we het over "kleine crimi naliteit" hebben. Toen wij de notulen van de eer ste vergadering kregen bleek, mijnheer de voorzit ter, uw antwoord zeer positief te zijn. U onder kende heel duidelijk de toename van de kleine cri minaliteit en u zei dat de bestrijding ervan een hoge urgentie zou moeten krijgen. Wat mij echter teleurstelde was dat u ons niet vertelde dan wel kon vertellen hoe u de bestrijding waaraan u hoge urgentie zei toe te kennen, dacht aan te pakken. Vanavond wil ik dan ook vragen of u kunt aangeven hoe, wanneer en in welke vorm u de kleine crimina liteit in de toekomst denkt te bestrijden. Als wij ons oor in de stad te luisteren leg gen wij hebben het geluk dat we met veel men sen in de stad mogen praten dan wordt het ons duidelijk dat de burger omtrent zijn veiligheid op de straat en in de stad een steeds ernstiger ge voel van onbehagen krijgt. De politie is natuur lijk wel op straat, maar zij zou naar onze mening meer op een andere manier op straat moeten komen. Hardop denkend zou ik willen zeggen dat de geüni formeerde politie daadwerkelijker in het straat beeld moet verschijnen. In dit verband wijs ik er op dat het fietsverkeer enorm toeneemt: we stappen allemaal weer op de fiets en dat is ook gezond. Nu zie je dikwijls de auto's van de politie door de stad heen snorren. U zult mij willen toegeven dat je als je in een auto zit moet letten op wat je achter het stuur doet terwijl je weinig tijd en gelegenheid hebt om naar andere dingen te kijken zonder het verkeer in gevaar te brengen. De poli tie die in auto's door de stad snort, ziet kenne lijk over het algemeen weinig. Ik ben er voorstan der van dat de politie daadwerkelijker in het stadsbeeld verschijnt. Welke bedoeling heb ik hier nu mee? Het gaat mij er niet om het politiebeeld te laten overheer sen, maar we zien dat de politie in veel gevallen pas achteraf dus nadat er iets is gebeurd kan optreden. Als men ergens ruiten aan het in-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 2486