17 DECEMBER 1980 2507 De VOORZITTER: Dit is een hele mooie toelich ting. U beroept zich op de opvatting van de poli- tie-organisaties en het is natuurlijk zo dat deze kwestie in discussie mag komen. Ik ken bijna geen onderwerp in Nederland dat niet in discussie mag komen en ook dit mag dus onderwerp van discussie zijn. Het is echter bepaald wèl zo dat ik mij als hoofd van de politie aan de Politiewet wens te houden en dat ik zal handelen op de wijze die de Politiewet voorschrijft. Dat handelen is niet be ïnvloedbaar. De heer GARRITSEN: Is de motie in strijd met de Politiewet? De VOORZITTER: Ik vind van wel, ja. Ik maak vervolgens heel in het kort een op merking aan het adres van mevrouw Saelman, die over de brandpreventie heeft gesproken. De brand preventieverordening is aangenomen en treedt op 1 januari 1981 in werking. Aan alle eisen die de brandpreventieverordening stelt, kan ook bij de inwerkingtreding op 1 januari niet worden voldaan. Wij hebben grote aandacht voor de punten waarop brandpreventie echt nodig is en ik voeg daaraan nog toe dat heel speciaal inzake de door mevrouw Saelman genoemde carnavalstijd door de brandweer aandacht aan de brandveiligheid wordt gegeven. De heren Van Duijl en Oomen hebben iets ge zegd over de bordelen. Aan de door de heer Oomen ingebrachte punten wordt, zoals ik in de commissie algemene zaken al heb gezegd, aandacht geschonken en moet ook aandacht worden geschonken. Aan het adres van de heer Van Duijl het volgende. Het ad vies van de commissie algemene zaken, waarin de arbitraire grens van 25 is opgenomen, moet echt worden gezien als een advies op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders aan de hand van artikel 58 van de A.P.V. handelend zou kunnen gaan optreden. Ik erken dat er sprake zou kunnen zijn van een afbouw; er zijn leden van de commis-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 2507