17 DECEMBER 1980 2559 De heer VAN DE STEENOVEN: Ik denk dat de heer Van Asseldonk terecht zegt dat er onduidelijkheid heerst en dat we er geen kant mee uit kunnen. Zo wel bij een aantal raadsleden als bij een aantal burgers en ook wel bij ambtenaren -- heerst on duidelijkheid over de vraag, wat men nu eigenlijk met de inspraak aan moet. Er wordt ontzettend veel over gepraat, maar wat er nu bij elke zaak die bij de gemeente aan de orde is, precies moet gebeuren, is onduidelijk. Ik denk dat dat tot gevolg heeft dat ook de informatie aan de burgers niet duide lijk kan zijn. Je kunt iets aan burgers pas goed uitleggen als je zelf precies weet wat je wilt gaan zeggen en hoe het zit. Ik denk dat we daarom, met name voor wat de ruimtelijke ordening betreft, nog eens duidelijk op een rijtje moeten zetten hoe we de inspraak moeten aanpakken. In dit verband kom ik terug op de inspraakverordening die er mijns in ziens zou moeten komen: in die verordening zou nu eens duidelijk moeten worden geformuleerd, wat op het gebied wel en niet kan en moet, zodat iedereen weet waar hij aan toe is. Hieraan wil ik nog een nieuw argument toevoegen. Ik denk dat de gemeente zonder meer aan een dergelijke verordening zal moeten gaan werken, want er is op het ogenblik bij de Tweede Kamer een wijziging van de Wet op de ruimtelijke ordening in behandeling waarin wordt vermeld dat een dergelijke verordening er in elke gemeente moet komen. Naar mijn mening zou het goed zijn als de gemeente een inspraakverordening ging opstellen. Dit zou duidelijkheid ten opzichte van de gemeente scheppen en bovendien zou te zijner tijd onmiddellijk aan de wettelijke vereisten wor den voldaan De heer TEN WOLDE: De heer Van de Steenoven neemt aan dat de ambtenaren zich wel eens afvra gen wat zij met de inspraak aan moeten. Ik denk dat diezelfde ambtenaren zich wel eens de vraag stellen wat zij met de raadsleden aan moeten! De discussie tot nu toe heeft een hoeveelheid ver-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 2559