17 DECEMBER 1980
2581
gesteld en dat het vervolgens verder in procedure
zal komen. Zonder aanleiding tot een al te grote
problematiek te willen geven, moet ik zeggen dat
ik persoonlijk het college heeft van een en
ander nog geen kennis kunnen nemen na het laat
ste gesprek dat ik met de betrokken gedeputeerde
heb mogen voeren niet gans content ben over wat
er in het streekplan staat. Waarom niet? Terecht
heeft men gemeend te moeten afwijken van de ons
gepresenteerde nota ruimtelijke hoofdstructuur,
omdat bepaalde migratoire bewegingen op het ogen
blik anders zijn dan men indertijd heeft aangeno
men. Het is voortreffelijk dat men daarom tot bij
stelling komt, maar ik vind dat men dan ook het
lef moet hebben de conclusies te trekken die uit
nieuwe becijferingen zouden moeten volgen. Terecht
is men van mening dat de bouwlokatie Breda-Haagse
Beemden die in ontwikkeling is gebracht, ten volle
in het provinciaal beleid dient te worden onder
steund. Dit is iets waarin naar ik aanneem de raad
van Breda zich te zijner tijd bij zijn commentaar
zal kunnen vinden, maar ik vind het moeilijk als
niet rigoreus genoeg bouwlokaties rond Breda tot
een minimum worden beperkt, hoe veel pijn dat dan
ook zal doen. Ik duid hiermee met name op Ooster
hout, dat reeds een stap terug moet doen, maar
naar mijn persoonlijke opvatting nog niet genoeg;
ook duid ik op de bouwproduktie van de randgemeen
ten die nog in honderdtallen in het concept-streek
plan voor West-Brabant voorkomen. Ik vraag mij af
hoe een en ander zich verhoudt tot de doelstelling
"centrale bouwplaats met regionale functie in Bre
da". Ik ben benieuwd wat deze gemeenteraad straks
in zijn discussie zal ophoesten en welk standpunt
het stadsgewest Breda in dezen zal innemen.
Mevrouw Van Rooij heeft de problematiek van
het bouwen in de binnenstad aan de orde gesteld.
Tijdens mijn tweede interventie in de raad bij
de algemene beschouwingen heb ik al iets over de
3.000 woningen mogen zeggen. Men heeft daarover
informatie in de krant aangetroffen, maar eerder -