2586
17 DECEMBER 1980
van de heer Hendriksen; op zijn soep en zijn toet
je kom ik nog terug. Mevrouw Van Rooij is gelukkig
met de bijstellingsnota stadsvernieuwing, maar zij
ziet een probleem in de door haar veronderstelde
tweesporigheid in de informatie van de dienst van
openbare werken enerzijds en uit de sector van het
opbouwwerk anderzijds. Voordat ik daarop inga wil
ik iets zeggen naar aanleiding van de opmerkingen
van de heer Hendriksen. Op voorhand wil ik, als
slecht voetballer, niet de pretentie hebben dat ik
hem met zijn hele handel het doel in schop! Dat is
in deze discussie niet mijn bedoeling en ik heb
ook niet de pretentie dat ik het zou kunnen. Toch
een aantal opmerkingen.
Voor alle duidelijkheid: bij de algemene be
schouwingen in tweede instantie heb ik, over stads
vernieuwing sprekend, verwezen naar de Hoge Vucht.
Daarmee heb ik het kwam er misschien gezien de
tijd te vlug uit niet willen zeggen dat de Hoge
Vucht ons stadsvernieuwingsgebied bij uitstek is.
Ik heb alleen willen zeggen dat naar mijn stellige
indruk het proces dat wij in de Hoge Vucht geza
menlijk hebben beleefd eigenlijk van dezelfde aard
is als het proces bij stadsvernieuwingsaangelegen
heden. Deze vergelijking heb ik doorgetrokken,
zeggende dat de raadsleden meer dan wie ook in
staat zijn geweest al die jaren het proces ter
plaatse mee te beoordelen en dat zij te dien aan
zien hun eigen indrukken hebben. Ik heb toen de
opmerking gemaakt: inzake de echte stadsvernieu
wingsgebieden op kleine schaal Spoortbuurt-
west, Gerardus Majellawijk zou ik de raadsleden,
wanneer zij kritiek hebben op een structuur, een
procesgang, een organisatie, willen aanraden er óók
op te letten hoe we het in de Hoge Vucht met elkaar
hebben gedaan. Dat is mijn bedoeling geweest.
Terug naar de "slop, slop"-nota en de inte
rimnota van het ambtelijk apparaat. Er zijn dat
wordt niet ontkend besprekingen over gevoerd,
goede besprekingen waarin een veelheid van vragen
is opgehoest waarop een veelheid van naar mijn