301
7 FEBRUARI 1980
voorzitters van de drie grote fracties dat amende
menten op de meerjarenbegroting niet worden inge
diend. Dan als toegift een brief van het college
waarin en passant wordt opgemerkt dat over alle on
derwerpen die nog in de raad moeten worden behan
deld slechts in één termijn mag worden gesproken.
Pikante bijzonderheid bij dit alles is dat niet
één regel met betrekking tot deze procedure aan de
raad ter goedkeuring is voorgelegd. Als deze al
niet door de raad hoeft te worden vastgesteld, hoe
dacht u dan over de inbreng van de raad als het
gaat over de besteding van miljoenen? Over uithol
ling van de democratie gesproken! Nog erger wordt
het als wij de aanbiedingsbrief bij de meerjaren
begroting lezen. Hierin schrijft het college: "Wij
menen dat een belangrijke waarde moet worden toe
gekend aan de meerjarenbegroting; in feite geeft
deze een meerjarenperspectief, enerzijds van de
financiële mogelijkheden, anderzijds van de gedach
te besteding daarvan. Hierdoor wordt de meerjaren
begroting richtinggevend voor het beleid, dat ons
college zich voorstelt te gaan voeren. In die zin
heeft ook de vaststelling van de meerjarenbegro
ting een duidelijke waarde." Nog moeilijker wordt
het voor ons wanneer wij de volgende zinnen lezen,
waarin het college zegt: "Wij tekenen hierbij na
drukkelijk aan dat een dergelijke vaststelling
niet dezelfde juridische betekenis heeft als de
vaststelling van de jaarbegroting. De vrijheid tot
bijstelling in een volgende jaarcyclus blijft vol
ledig open." Kunt u het nu nog volgen? Dan kunt u
meer dan wij 1
Tot slot het volgende. Graag zouden wij ons
sterk gemaakt hebben voor de eerder genoemde en
vele andere zaken, ware het niet dat de door
B. en W. opgelegde werkwijze al bij voorbaat rea
lisering daarvan had uitgesloten. Wij kunnen geen
genoegen nemen met spelregels die alle leiden tot
onmacht van de raad. De greep van de raad op de
concept-begroting is tot beneden het minimum gere
duceerd en dat terwijl ons uit vorige jaren bekend