318
12 FEBRUARI 1980
steun voor u, mevrouw De Raaff, kinderen en fami
lie, in deze moeilijke periode.
Ik ben mij ervan bewust dat ik wellicht onvol
ledig zal zijn. Dit zo onverwacht gekomen gebeuren
raakt een ieder emotioneel, waardoor een versla
genheid optreedt die verlammend werkt. Wij zijn
hier in een speciale zitting van de voltallige ge
meenteraad bijeen om stil te staan bij het zo ab
rupt verscheiden van het door ons zeer geacht lid
van het college van burgemeester en wethouders, de
heer Ad de Raaff.
Als ik nu namens de raad een beeld schilder
van een wethouder die ons zo tragisch is ontval
len, kan ik dat het best doen door hem te volgen
op de weg die hij in de raad en het college afleg
de, een weg die op zo onvoorstelbare wijze werd
afgesneden. Ad de Raaff, die wij vanaf 1969 kenden
als wethouder, is op 29 maart 1966, zoals wij le
zen in het schrijven van de voorzitter van het
centraal stembureau, benoemd tot lid van de ge
meenteraad van Breda. Op 31 maart 1966 volgde de
mededeling dat hij zijn benoeming had aanvaard,
waarna hij op 11 mei 1966 werd beëdigd. Ad de
Raaff was, om precies te zijn, gedurende dertien
jaar en negen maanden lid van de gemeenteraad. Na
zijn benoeming tot lid van de raad volgde in 1969
zijn benoeming tot wethouder van Breda, een func
tie die hij tot heden heeft vervuld en waarbij hij
verschillende portefeuilles beheerde. Hij deed dit
op een min of meer onopvallende wijze, want Ad was
niet de mens die wilde opvallen. Hij beheerde zijn
zaken op een accurate en attente wijze, las alles
wat hij onder ogen kreeg en wist op het juiste mo
ment die opmerkingen te maken die zin hadden. Hij
was ook geen man van veel woorden, hij kon verba
zend goed luisteren en hij was op bepaalde door
hem gekozen momenten niet van humor ontbloot. Hij
was op zijn best bij de jaarlijks terugkerende be
handeling van de begroting, waarbij hij bij het
beantwoorden van lastige vragen van raadsleden
snedig reageerde. Hij was een precies mens, hij