14 FEBRUARI 1980
(Middag)
in de richting van zowel degenen die de raadsleden
hebben gekozen en in de richting van de raad zelve
als in de richting van de besluitvorming waarvoor
een ieder die deel uitmaakt van deze raad toch
verantwoordelijk blijft. Naar mijn mening wordt
door het niet in de raad aanwezig zijn geen enkele
bijdrage geleverd aan het oplossen van de door me
vrouw Saelman gesignaleerde problematiek.
Voorts is gesproken over de procedure van de
begrotingsbehandeling, over de duur ervan en de
methode die wij hebben toegepast. Ik wil hierop nu
slechts heel kort ingaan en alleen zeggen, dat wij
nu uiteraard geen normale begrotingsbehandeling
kunnen hebben. Ook wat de voorbereiding van de be
grotingsbehandeling door het college betreft is
het overigens een apart jaar geweest en ik zeg de
heer Eissens graag toe, dat ik dit onderwerp in de
commissie algemene zaken opnieuw aan de orde zal
stellen waarbij dan eveneens van gedachten zal kun
nen worden gewisseld over andere punten waarover
opmerkingen zijn gemaakt zoals de financiële rege
lingen voor raadsleden, de kwestie van de stemver
houdingen in commissies waarvoor niet zonder
meer een oplossing is aan te dragen de aanwe
zigheid van fractievoorzitters in de commissie al
gemene zaken enzovoorts.
Met betrekking tot de voorlichting zou ik wil
len opmerken, met inachtneming overigens van de
heel speciale verantwoordelijkheid en deskundig
heid van de voorlichters, dat een en ander zich nu
eenmaal op de gesignaleerde wijze heeft voltrokken.
Ik moet zeggen dat ik er persoonlijk ook niet zo
gelukkig mee ben, maar ik geloof dat in dit opzicht
toch de nodige vrijheid moet bestaan. Het beoorde
len van de wijze waarop iets aan de bevolking moet
worden overgebracht is een zaak die blijvend aan
deskundigen moet worden toevertrouwd.
Ook over openbare orde een paar heel korte op
merkingen. Er is een beleidsnota in het vooruit
zicht gesteld, waarvan de verschijning is ver
traagd. Deze beleidsnota kan pas ter tafel komen