338 14 FEBRUARI 1980
(Middag)
Bij het toewijzingsbeleid zullen wij rekening moe
ten houden of wellicht voorrang moeten geven aan
die bedrijven die met een laag terrein-quotiënt
werken, die deeltijdarbeid-functies bieden en werk
bieden aan vrouwen. Wij kunnen begeleiden, coördi
neren, wij kunnen ook behulpzaam zijn bij het ver
krijgen van subsidies en vergunningen. Dat is één
taak van economische zaken en de Br.I.M. en overi
gens ben ik het volledig met de heer Eissens eens,
dat dat coördinatiepunt verder uitgebouwd kan wor
den. Enige afstand neem ik van de opmerking van de
heer Eissens, dat grote bedrijven waarvan de be
slissingscentra buiten Breda liggen hier eerder
het kind van de rekening zouden zijn. Recentelijk
is een notitie tot stand gekomen op verzoek van
het college en samengesteld door de sociografische
dienst waarin op basis van een analyse van de
jaren 1970 tot 1977 wordt aangegeven, dat de werk
gelegenheid bij dit soort bedrijven nagenoeg de
zelfde ontwikkeling te zien heeft gegeven als de
werkgelegenheid bij alle andere bedrijven in Bre
da. Wel gebeurt het, wanneer in dergelijke bedrij
ven iets plaatsvindt, doorgaans schoksgewijs waar
door het veel aandacht krijgt, maar het is niet
juist te stellen dat de werkgelegenheidsontwikke
ling bij de door de heer Eissens bedoelde bedrij
ven anders verloopt dan bij de overige Bredase be
drijven het geval is. De hiervoor door mij genoem
de notitie wil ik overigens graag aan de leden van
de commissie economische zaken ter beschikking
stellen.
Gezien de situatie rond de bedrijfsterreinen
zijn de woorden van de heren Eissens en Ten Wolde
niet misverstaan. Ik hoop dat de gehele raad er
zich achter zal scharen, wij zullen onze buren
móeten overtuigen van onze dringende behoefte aan
terreinen. Het gaat hierbij niet alleen om de Bre
dase werkgelegenheid, het gaat om de regionale dus
ookhün werkgelegenheid.
De opmerkingen van de heer Eissens over de
kantorensituatie zijn reeds door de afdeling