14 FEBRUARI 1980 395 (Middag) vragen dat te doen, want ik kom tot de aangegeven stelling en mijns inziens is het ook juist te stellen dat de belastingverhogingen niet noemens waard zijn. Ik verschil hierover dus duidelijk met de heer Garritsen van mening. Het is een heel an dere vraag of je tarieven bereikt waarover de raad en niet de wethouder van financiën besluiten heeft genomen. De hoogte van de tarieven heeft na tuurlijk invloed op de middelen die vanuit de be drijven in de algemene dienst kunnen worden aange wend en met betrekking daartoe hebben wij ons naar mijn mening niet schuldig gemaakt aan het geven van een valse voorstelling van zaken. Wat de onroerend-goedbelasting betreft is mijn beantwoording natuurlijk geënt geweest op de vraagstelling van de heer Ten Wolde. De heer Gar ritsen heeft gelijk wanneer hij stelt dat verschui vingen zouden kunnen worden aangebracht, je zou bij wijze van spreken een hele groep kunnen vrij stellen, je zou de eigenaren zwaarder kunnen be lasten en je zou het ook andersom kunnen doen en tot het zwaarder belasten van de huurders kunnen overgaan. Er zijn allerlei variaties denkbaar, maar het antwoord op de vraag van de heer Ten Wol- de was geënt op het gegeven dat, welk systeem je ook kiest, de economische waarde wordt bepaald waartoe de taxatie moet leiden. Je kunt voor eige naren en huurders verschillende tarieven hanteren, wat wij in Breda ook doen. Overigens zou het voor stel van de heer Garritsen wat de ambitie voor het kopen van nieuwbouwwoningen betreft zeker niet stimulerend werken, want de eigenaren daarvan zou den volgens het systeem-Garritsen nog meer moeten gaan opbrengen dan zij nu al doen. De heer GARRITSEN: Dat zie ik niet als zo'n bezwaar. Dan moeten er maar meer huurwoningen wor den gebouwd. Wethouder BROEDERS: Ik meen ook wel te weten waar het verschil ligt, wij weten dan in elk geval

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 395