m
396 14 FEBRUARI 1980
(Middag)
van elkaar waarover wij praten.
Het doorgeven van de cijfers aan de onder
scheidene belanghebbenden vind ik op zichzelf een
goede suggestie. Dit zal mijns inziens wel functio
neel moeten gebeuren en overigens meen ik te weten,
dat het in vele gevallen al plaatsvindt. Met name
in de sector van jeugd en sport is men op de hoog
te van hetgeen voor deze sector in de voorstellen
is verwerkt en ik neem aan, dat dit in meerdere
sectoren het geval is, waarbij ik het niet uitge
sloten acht dat er hier en daar sprake zal zijn
van onvolkomenheden in dit opzicht. Het is overi
gens niet de afdeling financiën die zich hiermee
bezighoudt, het zijn de functionele diensten, be
drijven en afdelingen op het gemeentehuis die dit
in de eigen sectoren verzorgen. Ik ben wel bereid
dit in het college eens te bespreken.
De discussie over een gezonde of ongezonde
financiële situatie van de gemeente Breda, zoals
zij in de commissie financiën is gevoerd, zou ik
nu niet willen herhalen. Daarmee schieten wij
niets op, waarschijnlijk hebben wij beiden een
beetje gelijk. De heer Van de Steenoven erkent dat
wijrekening houdend met alleen de financiële as
pecten, inderdaad van een gezonde financiële situ
atie kunnen spreken, maar stelt dat dit niet meer
zeker is wanneer het voorzieningenpeil erbij wordt
betrokken. Eerder vanmiddag heb ik gezegd, dat het
rapport van Haarlem in dit opzicht ook geen duide
lijk beeld geeft, het gaat in dit rapport eveneens
om een cijfermatige benadering, om hetgeen in de
onderscheidene sectoren per hoofd van de bevolking
wordt uitgegeven. Ik ben echter graag bereid dit
rapport ter visie te leggen, met name voor de le
den van de commissie financiën en wanneer men
hierover een gesprek wil hebben ben ik daartoe in
de commissie financiën eveneens graag bereid. Een
vergelijking van het voorzieningenpeil alleen op
basis van de uitgavencijfers is, zoals ik vanmid
dag al heb gezegd, naar mijn mening riskant, een
opvatting die ik graag nader wil toelichten, maar