424 14 FEBRUARI 1980
(Middag)
De heer OOMEN: U in ieder gevalI
De VOORZITTER: Daarop kom ik straks nog even
terug,dat wordt leuk! U bent zo voor de burgers in
deze stad en daar hebt u ook gelijk in, maar ik
vind dat ook de Bredase politie hierover iets mag
zeggen. Als u zegt dat hier dezelfde opmerkingen
worden gemaakt als tien jaar geleden in Den Haag
dan neem ik dat voor kennisgeving aan, het is
mijns inziens het goed recht van de Bredase poli
tie dergelijke opmerkingen te maken en ik vind ook
dat wij er rekening mee moeten houden. Ik zeg
niets over hetgeen daarvan het resultaat zou kun
nen zijn, ik signaleer alleen dat deze opmerkingen
zijn gemaakt. Daarmee moet u rekening houden voor
zover u iets over de politie te zeggen hebt dat
is niet al teveel en ik moet dat zeker doen.
Op de door de heer Heer Oomen ingediende mo
tie ga ik nu niet in, maar ik zou hem willen ver
zoeken naar enkele punten daarin nog even te kij
ken voordat er definitief over gesproken zal wor
den. In de motie wordt gesproken over voorkeur
voor vrouwelijke politieambtenaren, maar enkele re
gels daarboven wordt de term "gelijke kansen" ge
bruikt. Misschien kan de heer Oomen nog even bekij
ken of dat met elkaar klopt. Verder zit er nog een
zin in die enigermate overbodig lijkt,- namelijk
dat het nodig moet worden gemaakt dat de opvang
van vrouwen in noodsituaties bij de politie door
vrouwen geschiedt. Aan het eind van de motie wordt
dan een verzoek gericht aan het college van burge
meester en wethouders. Dat is natuurlijk altijd
plezierig, maar u moet zich wel realiseren dat de
verantwoordelijkheid voor zowel het politieperso
neel als het optreden van de politie ingevolge de
Politiewet bij de burgemeester ligt. Tot nu toe
ligt die verantwoordelijkheid bij geen ander, hoe
wel ik graag bereid ben u te informeren en verant
woording af te leggen waar dat maar mogelijk is.
Kortom, de motie u zult mij dat niet euvel dui
den komt bij mij als wat krampachtig over, maar