14 FEBRUARI 1980 429 (Avond) daartoe gewapend moeten worden, behoort dan tot :te onze eigen verantwoordelijkheid; daar zullen wij als raad dan maar aan moeten gaan staan. Van onze ien kant kunt u in ieder geval in het komend jaar ten aanzien van deze beide punten initiatieven ver- wil wachten. i Tot slot wil ik nog enkele woorden aan de welzijnsplanning besteden. Dit punt heeft in de wat algemene beschouwingen al een rol gespeeld, maar iet ik wil één aspect ervan nog even nadrukkelijk aan de orde stellen, namelijk de rol welke de raads- ie- commissie in het geheel speelt. Reeds verschillen- jd, de jaren dringen wij erop aan dat de raad en de raadscommissies met betrekking tot de welzijnsplan- icht ning en de diverse deelplannen moeten worden inge- ;n schakeld. Dat is in het afgelopen jaar op gang ge komen, maar het is nog een vrij moeizaam proces is. waar het college, de ambtenaren en natuurlijk ook id de raadsleden aan zullen moeten wennen. Ik meen dat de dit punt in het komend jaar, naast alle andere ;iek plannen en preadviezen die in het kader van de srte welzijnsplanning op ons afkomen, uitdrukkelijk in i de raad en in de raadscommissie aan de orde moet worden gesteld omdat wij anders zó ver van de din- Ln gen die gebeuren vervreemden dat uiteindelijk de te raad, die moet oordelen over de gedecentraliseerde 3- planning, niet meer in staat is om een weloverwo- van gen oordeel uit te spreken. i De door mij ingediende motie luidt als volgt: ag in "De raad van de gemeente Breda, in vergadering :h- bijeen op 14 februari 1980 ter bespreking van j de begroting 1980 en de meerjarenbegroting, jk kennis genomen hebbende van: nnt- at - de brief van de staatssecretaris van C.R.M. t je van 2 oktober 1979 met betrekking tot het ak knelpuntengeld, sie - de discussies in college en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 429