440 14 FEBRUARI 1980
(Avond)
Deelbegroting economische zaken.
De heer VAN BANNING: Het is gebruikelijk dat
ik iets vertel over de gang van zaken binnen de
Br.I.M., maar dat zal ik in verband met de tijd
die beschikbaar is ditmaal niet doen. Wel wil ik
een groot probleem naar voren halen, een probleem
dat ook al bij de algemene beschouwingen aan de or
de is gesteld. Wij moeten namelijk rekening houden
met de economische situatie en de daarmee verband
houdende werkgelegenheid. Hierbij zullen wij ons
in het bijzonder moeten richten op de naaste toe
komst. Moge dan niet verheeld worden dat wij cij
fermatig gezien ons wellicht minder dan elders in
den lande geconfronteerd weten met de hoogte van
werkloosheidscijfers. Dit neemt niet weg dat wij
iedere keer weer met grote zorg vervuld zijn bij
reorganisaties van grote ondernemingen, die hun
vertakkingen en ook dikwijls hun hoofdzetel elders
hebben. Mijn fractievoorzitter maakte daarvan
reeds bij de algemene beschouwingen melding en ook
de wethouder heeft er even over gesproken, maar ik
denk dat hij het heeft bedoeld in die zin dat, als
er een grote onderneming bij betrokken is, de ef
fecten daarvan veel groter zijn dan bij een desas
treuze gang van zaken in een klein bedrijf het ge
val is. Het is onze plicht als gemeentebestuur al
les in het werk te stellen om voor de steeds groei
ende beroepsbevolking, zowel mannen als vrouwen,
voldoende werkgelegenheid te realiseren.
Opvallend is dat als voorwaarde voor de aan
wijzing van Breda als groeistad door de hogere
overheid bij voortduring is gesteld dat een meer
dan evenredige werkgelegenheid moet worden gescha
pen. Het komt mij voor dat dit soort ogenschijn
lijk inhoudsvolle voorwaarden holle praat zal blij
ken te zijn, temeer daar in het kader van de sprei
ding van de rijksdiensten ook al genoemd door
de wethouder tijdens de algemene beschouwingen
in de verschillende stimulansen West-Brabant maar
ook Breda de eerste jaren zeker niet in aanmerking