553 25 FEBRUARI 1980 bewoners een brief zullen krijgen, hetgeen uiter aard ook noodzakelijk is wanneer er een onderzoek met betrekking tot hun woningen wordt uitgevoerd. Ik verzoek u in die brief voor zover dat mogelijk is ook enigszins aan te geven wat er precies zal gaan gebeuren en welke procedure zal worden gevolgd nadat het onderzoek is afgerond, bij welke proce dure de bewoners uiteraard zullen moeten worden betrokken. De heer VAN ASSELDONK: Ik wil de wethouder vragen of in dezen geen sprake kan zijn van een en/en-situatie. Uit de stukken blijkt duidelijk dat niet alleen door het college, maar ook binnen de dienst van openbare werken, met name wordt ge dacht aan de voortrekkersrol die de gemeente kan spelen ter zake van de stadsvernieuwing, waarbij ook deze wijk, waarin nu een onderzoek zal worden gepleegd, aan de orde komt. Ik meen dat deze kwes tie al in 1978 op de rol is gezet, doordat één van de bewoners in een heel vervelende situatie woonde. Mijns inziens moet dit onderzoek niet worden uitge steld en dient het college te bezien wat er met de woningen zal moeten gebeuren, teneinde aan de raad daarover een voorstel te kunnen voorleggen. De heer VAN DUIJL: Ik wil hierbij verwijzen naar de opmerkingen die door mevrouw Van Rooij zijn gemaakt omtrent de situatie van woningbedrijf B; ik doel dan op de opmerkingen die in het kader van de begrotingsbehandeling zijn gemaakt. Wethouder VAN DUN: Het zou gemakkelijk zijn als ik nu kortheidshalve zou kunnen verwijzen naar het antwoord dat ik bij de begrotingsbehandeling heb gegeven! Ik wil echter nog enkele opmerkingen maken. Ik kan mij voorstellen dat mevrouw Saelman de draad even is kwijtgeraakt en dat mevrouw Muntje- werf f dit een wat vreemde zaak vindt. Ik meen te kunnen stellen dat het nu aan de orde zijnde zowel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 553