25 FEBRUARI 1980
642
te nemen.
De heer DE BROUWER: Ik signaleer een verras
sende wending in de houding van de wethouder, nu
hij zegt dat het voor hem geenszins vaststaat dat
er opnieuw een bestuurscommissie ex artikel 61
juncto 63 van de Gemeentewet zal moeten komen. Dat
heb ik wel eens anders van hem gehoord.
Wethouder SANDBERG: Ik heb het anders gezegd.
Ik heb er op gewezen dat het college tot dusverre
in zijn preadviezen en opmerkingen in de richting
van de commissie cultuur vasthoudt aan de formule
ex artikel 61, maar dat ik niet namens het college
vooruit kan lopen op een raadsbesluit dat straks,
wanneer de beleidslijnen voor De Beyerd aan de or
de zijn, moet worden genomen. Dan gaat uw raad
daarover pas besluiten. Wij als college hebben tot
dusverre vastgehouden aan de commissie ex artikel
61 juncto 63.
De heer DE BROUWER: Mijn excuses voor de ver
keerde interpretatie; ik had moeten begrijpen dat
verrassende wendingen in uw houding niet zo vaak
voorkomen
De bestuurscommissie is er naar onze mening
juist om, als er moeilijke tijden aanbreken, de
verantwoordelijkheid van college en raad te ver
lichten. Dat is de materiële grondslag van een be
stuurscommissie en ik meen dat die grondslag zeker
in deze tijd aanwezig is. Het argument dat raads
leden niet door de raad ter verantwoording kunnen
worden geroepen vind ik eerlijk gezegd discutabel.
Ik vind het jammer dat de P.v.d.A. zich blij
kens de woorden van Jan Oomen niet kan vinden in
het voorstel. Ik moet concluderen dat hij zijn ei
gen tegen-preadvies over De Beyerd op deze manier
tegenspreekt, hetgeen ik betreur.
De heer OOMEN: Dat was een stuk van oktober
19791